Wisława Szymborska
Beiden zijn ervan overtuigd
dat een plotselinge hartstocht hen heeft verenigd.
Mooi, zo’n zekerheid,
maar onzekerheid is mooier.
Het graf van Wisława Szymborska (Kórnik 1923–2012 Krakau) lijkt soms wel een ludieke bedevaartplaats. Nog steeds leggen bewonderaars er snoepjes, sigaretten en aanstekers neer, alsof ze de Poolse dichteres willen aanmoedigen nog één keer een gedicht te schrijven.
Haar gedichten zijn lichtvoetig en ironisch maar tegelijk aangrijpend: misschien maakt die bijzondere combinatie dat ze zo geliefd zijn bij een wereldwijd publiek. Het kleine (ongeveer 400 gedichten) oeuvre van Szymborska werd in meer dan 40 talen vertaald en in 1996 bekroond met de Nobelprijs voor Literatuur. Het Nobelcomité noemde haar de ‘Mozart van de poëzie’.
Tot op hoge leeftijd bleef Szymborska zich over het leven verbazen en die verbazing was de bron voor haar werk. Daarover zei ze: ‘In de taal van de poëzie is niets gewoon, is niets normaal. Geen steen en geen wolk boven een steen. Geen dag en geen nacht na een dag. En boven alles niemands bestaan op deze aarde.’
Naast haar ‘officiële’ oeuvre maakte Szymborska ook honderden, vaak hele grappige en persoonlijke collages, die ze als postkaarten naar vrienden en kennissen stuurde.