Onze favorieten
Beroepslezen
De leesclub van…
Pubers en poëzie
Grepen uit de geschiedenis
Jonge lezers
Braaf in de boekhandel
Inschrijven nieuwsbrief
Poëzie bij De Hof van Zutphen
De Hof van Zutphen (u weet het misschien: een Knarrenhofproject) heeft maar liefst twee poëzieleesclubs. Na een oproep in de Hofbode (wat een dichterlijke naam voor de bewonersberichten!) bleek één club te weinig. De vijf leden van de club waar ik vandaag ben, komen eens in de vijf à zes weken bij elkaar en hebben dan minstens twee gedichten bij zich, voor ronde 1 en voor ronde 2. Op mijn vraag kwam een van de leden ervoor uit ook zelf het dichterspaard te berijden. Of het dichtersvuur bij de anderen ook sluimerde durf ik niet te zeggen maar alle gedichten waren met zorg gekozen en vertelden zonder uitzondering, iets wezenlijks over diegene die het gedicht gekozen had. Zo was een van de leden poëzie gaan lezen omdat zijn overleden geliefde dat altijd deed. Hij werd getroffen door een regel van Ester Naomi Perquin: ‘Er is een woord voor, al kan ik het niet vinden.’
Een ander weet van het leven maar één ding zeker, namelijk dat het niet te vatten is, anders dan in een warboel van paradoxen. Fernando Pessoa dus – zelf een warhoop van personen – met zijn ‘pijn die geen pijn doet, maar toch sterker is dan elke andere pijn’.
Een derde wordt geraakt door het verglijden der tijden en trakteert ons op een sloopgedicht van Fleur Bourgonje: ‘De sloop van het huis begon met de bomen.’
Een vierde heeft gekozen voor het gedicht Terugkeer van Kateryna Balasjova over ‘het huis dat op ons wachtte’ en ‘de hoop geboren te worden in de ochtend’. Deze lezer weet zelfs in tijden van oorlog een beetje hoop te putten uit de kracht van poëzie.
De vijfde is gewoon verliefd op taal. En die houdt dus, met Herman de Coninck, van ‘een groep woorden die zich samen bijzonder intiem gaan voelen en zeggen: laat ons nu maar altijd bij elkaar, er hoeft er geen meer bij te komen.’
Het huis van de poëzie heeft vele kamers, maar het zijn de lezers die er woningen van maken.
Interview en foto: Herman Krans