Nieuwsarchief
Eerdere favorieten
Wat las...?
Eerdere leesclubs
Eerdere lezende pubers
Eerdere beroepslezers
Eerdere Jonge lezers
Eerdere grepen uit de geschiedenis
Eerdere winkelverhalen
Eerdere meesterwerken
Eerdere gedichten
Eerdere kunst van...
Eerdere schrijftips
Eerdere lezende pubers
‘Geheim gedicht’ van Ingmar Heytze
Docent Nederlands Dietske van den Berg geeft les op een middelbare school in Zutphen. Pubers en lezen – hoe doet ze dat?
In Dit gaat niet over grasmaaien schrijft Ellen Deckwitz bijzonder aanstekelijk over poëzie. Ze beschrijft gesprekken met haar neefjes en achternichtjes die, net als mijn leerlingen, niet per se heel gemotiveerd zijn om gedichten te lezen. Het neefje vindt gedichten vaag, omdat ze over alles kunnen gaan, waarop Deckwitz hem een gedicht voorlegt en vraagt of het over grasmaaien gaat. Het neefje moet bekennen dat het gedicht inderdaad niet over alles kan gaan. Een van de gedichten is ‘Geheim gedicht’ van Ingmar Heytze. Al pratend vinden ze uiteindelijk dat het over ‘vreemdgaan’ gaat.
Ik besloot het gedicht aan mijn 5-havoklas voor te leggen. Onbewust was ik ervan uitgegaan dat mijn leerlingen op hetzelfde thema zouden uitkomen. Het bleef lang stil. Tot mijn grote verrassing stak de stilste jongen van de klas – of misschien wel van de hele school – zijn vinger op en zei: ‘Ik denk dat het over een dood kindje gaat.’ Verbijsterd keek ik naar het gedicht. Dood kindje? Waar dan? Hij wees het aan: het lag tussen de twee ouders in, als een groot verdriet, waar niet over gesproken wordt. En de boom dan, vroeg ik hem, wat betekenen die duizend zoenen aan de takken in de boom? Hij las het gedicht nogmaals en zei: dat zijn de herinneringen aan het overleden kindje, óf het is de hoop op nóg een kindje.
Dat er iedere dag een kans bestaat dat ik met zoiets moois naar huis ga, betekent niets anders dan dat ik het mooiste vak van de wereld heb.
Geheim gedicht
Vannacht heb ik een zoen begraven.
Hij lag dertien maanden tussen ons in
en jij had al een paar keer gevraagd:
wat ligt daar nou toch steeds
Toen je eindelijk sliep, drukte ik
de zoen met mijn lippen in een doosje
vol watten en liep naar de tuin. Daar
groef ik een graf van twee monden diep
onder de beuk. De duizend zoenen
die volgend jaar rood en zoet uit de takken
komen waaien, zijn allemaal voor jou.
Ingmar Heytze
Een witte neushoorn in de klas
Bijna niets vind ik zo leuk als het de klas in slingeren van zomaar een gedicht. De leerlingen zijn onvoorbereid, en mijn eigen voorbereiding bestaat alleen uit het kiezen en tonen van het gedicht. Dit doe ik in de vierde klas met ‘Stilte is een gaatje in geluid’ van Bianca Boer. Ik lees het voor en beken dat ik de titel onvoorstelbaar mooi vind. De leerlingen turen naar de titel en aan hun blik zie je dat ze zich het gaatje in het geluid proberen voor te stellen. Alleen dát is al een mooi moment. Daarna zeg ik: ‘Ook vind ik het geweldig dat er een witte neushoorn in het gedicht rondwandelt, maar ik heb geen idee wat hij daar doet. Wat denken jullie?’ Het duurt even, maar na een poosje komen de associaties los en vindt niemand het meer gek om een duit in het zakje te doen: ‘Witte neushoorns zijn zeldzaam en bijzonder. Dat past mooi in een gedicht.’ ‘Het beeld van een witte neushoorn past goed bij de stilte.’ Iemand vraagt wat voor een geluid een neushoorn dan eigenlijk maakt. Achterin trompettert iemand een olifant na. Weer een ander zegt: ‘De witte neushoorn is bijna uitgestorven en de moeder van de ik is al oud. Ze vergelijkt hem met haar moeder.’ Iemand vooraan: ‘De ik voelt zich eenzaam, net als de twee overgebleven wijfjes.’ Er ontstaan eilandjes van gesprekken in de klas, over dierentuinen en over moeders die tekeningen van vroeger bewaren. ‘Die witte neushoorn, die vergeet je nooit weer,’ hoor ik iemand zeggen.
Bianca Boer – Stilte is een gaatje in geluid
toen jij zo oud was als ik nu en ik nog
jouw kind was klonk de wereld anders
het eerste wat ik ooit hoorde was het ruisen
van jouw bloed het kloppen van je hart
van de witte neushoorn leefden toen nog
vijfhonderd volwassen exemplaren
toen ik klein was tekende ik landkaarten
van de plekken die ik kende
en van die waar ik later naartoe wilde
ik vraag me af of jij die tekeningen hebt bewaard
liggen ze in de kast in de kamer op de stapel
onder de kop en schotels voor als er visite komt
of is alles tussen de kranten
geschoven en afgevoerd
het laatste neushoornmannetje is pas gestorven
er leven nu nog maar twee wijfjes
in dierentuinen verspreid over de wereld
met alles wat uitsterft
verliezen we hun geluid
wist je dat je altijd ook stilte moet opnemen
omdat elke stilte anders klinkt
Kom terug naar je eigen land
Een aantal jaren geleden vertelde een leerling mij tijdens het mondeling tentamen literatuur dat hij gemiddeld tien keer per week ‘ga terug naar je eigen land’ naar zijn hoofd geslingerd kreeg, op straat, onderweg. Hij trok het zich niet aan, maar hij vroeg zich wel af wat dan zijn eigen land was. Weliswaar was hij van Turkse afkomst, maar hij was in Nederland geboren en had eigenlijk alleen maar Nederlandse vrienden. Wat mij trof, was dat hij het gewoon vond. Kort daarna las ik het gedicht ‘ga terug naar je eigen land’ van Babs Gons en zag hoe zij op magische wijze deze onverdraagzame zin geleidelijk aan ombouwt tot een warm welkom en daarmee laat zien dat je met taal werkelijkheid kunt scheppen. Ze laat zien hoe je eigen land in je aderen vloeit, één is met wie je bent, en dat een land niet alleen maar een topografische plek is, maar de oorsprong van je wezen. Terwijl ‘ga terug naar je eigen land’ een beweging van je af is – ik wil niets meer met jou te maken hebben! – meandert Gons via ‘ik ga terug naar mijn eigen land’ en ‘laten we teruggaan naar ons eigen land’ naar het inclusieve ‘kom terug naar je eigen land’, waarin je door ‘kom’ een beweging naar je toe voelt. Sindsdien begin ik ieder schooljaar in elke klas met dit gedicht, om iedereen welkom te heten.
Babs Gons – ga terug naar je eigen land
ga terug naar je eigen land
begroet jezelf bij de grens
verwelkom je
op je eigen gronden
jouw land
waar het stof van de aarde
de hitte van het asfalt
het rumoer van het leven
samenkomen in je middenrif
ga terug naar je eigen land
zet diep vanbinnen
voet op eigen bodem
leg je hand op je hoofdstad
haal diep adem
door je buitenwijken
waar de straten
zijn vernoemd naar je ware helden
ga terug en
wees je eigen land
weet je eigen land
altijd vlak achter je ogen
opgevouwen net onder je borstkas
tussen duim en wijsvinger
wees nooit een vreemdeling
want dit alles is jouw eigen land
ik ga terug naar mijn eigen land
betreed mijn gronden
vol verhalen van voorouders
waar het verspilde bloed
diepgewortelde eiken voortbracht
die me rechtop houden tussen de
resten van plantages
overwoekerd door distels en doofpotten
laten we teruggaan naar ons eigen land
de grond weer van ons allen maken
weer naar de zon laten groeien
wat is platgetrapt
laten we de lucht zuiveren
met kamfer, kokos, citrus
sandelhout en salie branden
luisteren naar de legendes
onder de sequoia, de baobab
de kankantrie
de stilte weer leren horen
tussen het geruis
de stemmen van onze voorgangers
ons verbinden met het land
de lucht
de rivieren
kom terug naar je eigen land
begroet jezelf bij de grens
verwelkom jezelf
op je eigen gronden
draag je land
altijd binnen handbereik
ergens vlak achter je ogen
in je gehemelte
laat zelfs tussen het kilste beton
je voeten zachtjes dansen op de aarde
zorg dat er altijd
genoeg kruid in je groeit
genoeg zand onder je nagels zit
de magie van de wind
je altijd kan vinden
je nooit de taal vergeet
laat het land tot je spreken
vergeet niet
dat dit alles
jouw eigen land is
weet je eigen land
altijd vlak achter je ogen
opgevouwen net onder je borstkas
tussen duim en wijsvinger
wees nooit een vreemdeling
want dit alles is jouw eigen land
Dietske van den Berg-Geerlings is docent Nederlands op het Baudartius College en Eligant Lyceum te Zutphen. Daarnaast is zij auteur van diverse romans en dichtbundels. Dietske schrijft ook literatuurrecensies voor Tzum en Poëziekrant, en ‘Eerste indrukken’ voor ooteoote.nl.