Banner trap

Nieuwsarchief

Eerdere kunst van…

De kunst van het illustreren

Foto: Patrick van Gemert


Marc Weikamp

In Dichter in de Achterhoek publiceert tekenaar en vormgever Marc Weikamp zes schitterende beeldverhalen bij zes totaal verschillende gedichten en liedteksten die de Achterhoek bezingen. Een daarvan is het prachtige Eensklaps roeken van H.C. ten Berge.

Jacinthe sprak met Marc over de kunst van het illustreren. Hoe creëer je bij elk gedicht een passend beeld en houd je tóch je eigen signatuur?

‘Ik ben een groot liefhebber van poëzie en kan er vakmatig goed mee uit de voeten,’ vertelt Marc. ‘In gedichten geen uitgediepte karakters of gedetailleerde landschapsbeschrijvingen zoals in proza; dat geeft veel vrijheid. Ik houd ervan om in mijn beelden een extra laag aan te brengen en zo een dialoog aan te gaan met de dichter.

Mijn stijl is sober en rustig in kleur en vorm – dat is misschien de grafisch vormgever in mij. Bij ieder gedicht heb ik gekozen voor een techniek die de sfeer van de tekst zo goed mogelijk weergeeft. Zo past de zachte uitstraling van potlood mooi bij het romantische Herdenking van A.C.W. Staring, maar Eensklaps roeken van H.C. ten Berge – dat zich afspeelt op de verkeersbrug over de IJssel bij Zutphen – roept robuustere beelden op en vraagt juist om dikke zwarte lijnen en grote vlakken.

Ook speel ik graag met eigentijdse elementen; je leest de gedichten tenslotte in het hier en nu. In het openingsgedicht zingt Willem Sluiter (1627-1673) de lof van de Achterhoek als een rustig gebied waar je nog tot God kunt komen, maar op mijn tekeningen wordt het platteland bevolkt door dagjesmensen en zijn dieren vooral op melkpakken, verkeersborden en badhanddoeken te vinden. Voor Oerend hard heb ik diepgravend onderzoek gedaan naar verschillende typen motoren. Bennie Jolink wist nog wel iemand die er twee had staan en daar ben ik toen langs geweest om ze van alle kanten te bekijken en te fotograferen. Het is dan de kunst om je tijdens het illustreren niet te veel in details te verliezen, dat zou de aandacht maar afleiden van waar het gedicht echt over gaat.’

Interview: Jacinthe Sykora

De kunst van het vertalen

Foto © Atlas Contact


Michele Hutchison

Afgelopen augustus won vertaler Michele Hutchison samen met Marieke Lucas Rijneveld de International Booker Prize voor The Discomfort of Evening (De avond is ongemak). Idolaat was de jury over de wijze waarop zij de wild, violent, beauty van deze debuutroman weet weer te geven. Meer dan twintig vertalingen heeft Michele Hutchison op haar naam staan, onder meer van Annejet van der Zijl, Esther Gerritsen, Sander Kollaard en Ilja Leonard Pfeijffer – Grand Hotel Europa is net ingeleverd. Jacinthe sprak met haar over de kunst van het vertalen. Hoe maakte Michele het bijzondere universum van Marieke Lucas Rijneveld toegankelijk voor een Brits publiek?

Het voelt nog steeds onwerkelijk, vertelt Michele. In 2020 kreeg ik voor Stage Four (Stadium IV) van Sander Kollaard de Vondelprijs. Een vakjury wikt en weegt ieder woord, dus dat was voor mij al een fijne bevestiging dat ik op de goede weg zat met mijn werk. Maar het winnen van de Booker Prize is natuurlijk een enorme eer. Toen Atlas Contact mij vroeg om een fragment van De avond is ongemak te vertalen, heb ik eerst het hele boek gelezen; die prachtige taal van Marieke Lucas met die opeenstapeling van metaforen! Ik was echt onder de indruk van haar talent en heb de opdracht onmiddellijk aangenomen.

En dan begint het experimenteren en het zoeken naar de juiste toon. De op het eerste oog vrij simpele eerste zin (Ik was tien jaar en deed mijn jas niet meer uit) zorgde al meteen voor heel wat hoofdbrekens. I was ten and I kept my coat on, When I was ten I stopped taking off my coat of I was ten and I stopped taking off my coat. Uiteindelijk heb ik voor de laatste optie gekozen. Vooral de werkwoordstijd is bepalend voor de manier waarop je als lezer het verhaal beleeft en zelfs tijdens het redactieproces heb ik deze zin nog een paar keer veranderd. Dé goede vertaling bestaat niet, in tegenstelling tot wat mensen soms denken; het blijft een interpretatie.

Verder heb ik veel research gedaan. Op internet heb ik talloze plaatjes van koeienstallen bekeken: hoe zien die roostervloeren er precies uit? Is dat ook zo in Engelse stallen? Klopt mijn vertaling technisch gezien wel met de werkelijkheid? Gelukkig had ik als tiener een bijbaantje op een boerderij. Een aantal keren ben ik bij Marieke Lucas te rade gegaan. De hoofdpersoon Jas vergelijkt haar vaders arm ergens met een hefboom. Op het eerste gezicht een detail, maar om dit woord goed te kunnen vertalen, moest ik toch echt weten wat voor beeld de schrijfster voor ogen had.

Sommige scènes waren vooral gevoelsmatig heel moeilijk. De scène waarin Obbe samen met Jas hun vriendinnetje Belle met een insemineerpistolet verkracht, is gruwelijk. Toch moet je die om tot een goede vertaling te komen diverse keren aandachtig lezen en voor je zien. Technisch gezien is het een voortdurend balanceren tussen de verschillende ladingen die een woord binnen twee culturen heeft. ‘Ik ga je verkrachten,’ laat Obbe zijn legoridder tegen een legoprinses zeggen. De term rape ligt in het Engels erg gevoelig, helemaal uit de mond van kinderen, dus dat is in samenwerking met de Engelse redacteur to inseminate geworden.

Tegelijkertijd ben ik ervan overtuigd dat juist de exotische sfeer een verklaring is voor het enorme internationale succes van dit boek. De uitgever heeft mij expliciet gevraagd om die sfeer zo veel mogelijk te behouden. Buitenlanders willen maar wat graag die oer-Hollandse, gereformeerde wereld leren kennen. Maar je moet de lezers ook weer niet te veel tegen de haren instrijken. Ik sta op het punt om met Mijn lieve gunsteling te beginnen; dat wordt nog een hele uitdaging. Die ellenlange zinnen met eindeloos veel komma’s zijn lastig om goed over te zetten in mooi kloppend Engels. Voorlopig ben ik nog even bezig met de vertaling van een deel van Rijnevelds poëzie: moeilijk maar prachtig!

Interview: Jacinthe Sykora

De kinderboekenrecensent

Foto: Marc Brouwer


Bas Maliepaard

Bas Maliepaard, als scholier een vaste bezoeker van onze winkel, schrijft al zestien jaar kinderboekrecensies voor Trouw. Zijn besprekingen zijn elke zaterdag te vinden in de bijlage Tijdgeest en bestrijken de hele jeugdliteratuur, van prentenboek tot adolescentenroman. In 2018 lanceerde Bas samen met collega Jaap Friso De Grote Vriendelijke Podcast, de eerste Nederlandse podcast voor volwassenen over jeugdliteratuur. Vanwaar die fascinatie voor kinderboeken en wat is het geheim van een geslaagde recensie?

‘Waar mijn fascinatie voor jeugdliteratuur vandaan komt weet ik niet. Het maakt al zolang ik me kan herinneren deel uit van mijn leven. Als tiener zat ik in Zutphen op Vrije school De IJssel en in afwachting van het boemeltje terug naar Apeldoorn bivakkeerde ik vaak in de kinderhoek achter de trap bij Van Someren & Ten Bosch. Rond mijn zestiende begon ik fanatiek gedichten en verhalen naar de Lemniscaatkrant te sturen. Uiteindelijk vroeg schrijfster Joukje Akveld, destijds hoofdredacteur van de krant, of ik redactielid wilde worden; zat ik ineens in de trein richting Maastricht om Jacques Vriens over zijn Achtste-groepers huilen niet te interviewen.

Aantrekkelijk aan kinderboeken vind ik ‘de onbevangenheid van de eerste keer,’ of het nu gaat om de eerste ontmoeting met een lieveheersbeestje in een peuterboekje of het plotse besef dat ouders ook maar mensen zijn in adolescentenliteratuur. Schrijven voor kinderen dwingt je om tot de essentie te komen; ik houd van die pure, uitgeklede vorm. Tegelijkertijd is het kinderboek met het brede palet aan personages (mensen, dieren, dingen, dappere ridsters…) ontzettend veelzijdig. Nog altijd ben ik onder de indruk van wat er verschijnt en dat enthousiasme wil ik graag overbrengen. Ik krijg soms de vraag wanneer ik nu eens ‘echte’ literatuur ga bespreken, maar jeugdliteratuur is een volwaardige kunstvorm en ik vind het belangrijk om daar in mijn recensies recht aan te doen. De opdracht van Trouw is het geven van literaire kritiek. Dat geeft mij de kans om de ontwikkeling van schrijvers en illustratoren te volgen en boeken uit het aanbod te lichten die misschien niet in stapels in de winkel zullen liggen, maar wel interessant zijn.

Ik schaam me bijna om het te zeggen, maar ik schrijf meestal heel langzaam. Het is vaak een worsteling om in krap vierhonderd woorden recht te doen aan een boek. Een bespreking is voor mij geslaagd als het lukt om mijn oordeel met de beschrijving van het plot te verweven en de sfeer van het boek te laten doorklinken. Ook wil ik de lezer de ruimte geven om zelf een mening te vormen. Zeg ik dat het taalgebruik wel erg plechtstatig is, dan staaf ik dat met een voorbeeld, zodat iedereen zelf kan uitmaken of dat stoort. Een matig of slecht boek van een onbekende of beginnende schrijver bespreek ik niet. Maar als Guus Kuijer na jaren ineens weer een kinderboek schrijft, dan is daar vast een groot publiek voor. En als dat verhaal – en dit is puur hypothetisch – niet goed in elkaar zit, dan is dat zeker relevant om op te schrijven. Het leukst om te schrijven zijn de recensies over heel goede boeken van nog onbekende auteurs.

Toch zit ik tijdens het lezen niet meteen met het rode potlood in de aanslag. Ik wil het verhaal een eerlijke kans geven om mij te pakken. Ik heb net een stuk geschreven over Amari en de Nachtwachters van B.B. Alston dat op 6 april verschijnt, een kruising tussen Men in Black en Harry Potter met een zwart meisje in de hoofdrol. Dat was zo meeslepend dat ik bladzijdenlang geen aantekening heb gemaakt. Glad vergeten; ik wás Amari. Ik denk dat ik de lijn met mijn kindertijd nooit echt heb doorgesneden. Net als veel kinderboekenschrijvers trouwens, die zijn meestal ook geen ‘mevrouwen en meneren’ geworden, maar kunnen nog heel makkelijk terug naar hoe het was om kind te zijn. Of ik zelf ooit nog een kinderboek zou durven schrijven weet ik niet. Bij sommige van de boeken die ik onder ogen krijg denk ik dat ik het beter zou kunnen, maar minstens zo vaak denk ik: “Dit is zó goed, wat heb ik hier nu nog aan toe te voegen?” Op dit moment is het niet mijn wens om zelf boeken te maken, laat mij er maar over schrijven.’

De Grote Vriendelijke Podcast, met gasten als Jan Terlouw, Tonke Dragt, Charlotte Dematons en Lydia Rood, is gratis te beluisteren via Spotify, alle podcast-apps en www.degrotevriendelijkepodcast.nl.

Interview: Jacinthe Sykora

De uitgever

Foto © Marc Brouwer


Martien Frijns van AFdH

Martien Frijns (1960) werkte na zijn studie agrarische sociologie in Wageningen ruim tien jaar in een drukkerij, maar verlangde naar een creatiever bestaan. Vanaf 1994 is hij fotograaf, grafisch ontwerper en boekverzorger, onder meer bij Uitgeverij Vantilt. In 2006 richtte hij samen met Paul Abels en Bert de Haan (†) in Enschede/Doetinchem AFdH Uitgevers op, een kleine, succesvolle uitgeverij met een bijzonder fonds dat inmiddels 150 titels telt. Jacinthe sprak met hem over zijn bevlogenheid voor mooie boeken, het uitgeversvak en zijn samenwerking met de onlangs overleden A.L. Snijders zonder wie de uitgeverij niet had bestaan.

Mijn compagnon Paul Abels was onder de indruk van de bijzondere kwaliteit van de zeer korte verhalen (zkv’s) van A.L. Snijders, pseudoniem van Peter Müller, en wilde hem graag uitgeven. Dat sloot mooi aan bij mijn voornemen om een nieuwe uitgeverij op te richten, omdat ik vond dat de kwaliteit van de literaire vormgeving danig tekortschoot. Ik ben altijd een groot liefhebber geweest van geïllustreerde boeken uit de jaren vijftig. De zorgvuldigheid waarmee die gemaakt zijn en de volmaakte manier waarop tekst en beeld elkaar versterken, dat zie je nauwelijks meer. Toch geloof ik nog altijd heilig in een intensieve samenwerking tussen auteur, illustrator, boekverzorger en uitgever; alleen dan kun je kwaliteit leveren en ervoor zorgen dat de lezer goed bediend wordt.

Ik durf wel te zeggen dat we het werk van A. L. Snijders door onze manier van uitgeven naar nog grotere hoogten hebben weten te stuwen. Vanaf de allereerste publicatie, de bundel Belangrijk is dat ik niet aan mensen denk, hebben wij geprobeerd om steeds de juiste illustrator bij zijn teksten te zoeken. Voor dit eerste boek maakte zoon Gijs Müller het beeldverhaal Aap noot mens, prachtige klare lijn-tekeningen die doen denken aan een ouderwets flipboekje als je er met je duim doorgaat. Zoon Marcus Müller illustreerde Bordeaux met ijs (2009) met bijzondere pentekeningen van zijn ouderlijk huis en erf. Latere bundels werden door onder meer Gummbah en Peter van Straaten geïllustreerd. A.L. Snijders heeft die aandacht voor de vorm altijd erg op prijs gesteld, al heeft hij zich nooit veel met het uitgeefproces bemoeid. Zijn hele wezen was op het schrijven gericht.

Hij was niet alleen de uitvinder van een prachtig nieuw literair genre, maar hij hield zich ook als een van de eersten bezig met de vraag hoe je om moet gaan met de behoefte die er binnen de gedigitaliseerde wereld bestaat. Ruim 2500 liefhebbers kregen wekelijks een zkv in hun mailbox via de ‘graslijst’ die wij voor hem verzorgden. Een groot deel van onze naamsbekendheid hebben we aan Peter te danken. Hij zorgde voor een bepaalde ruis, die nog altijd een gunstige uitwerking heeft op het werk van andere auteurs uit onze stal, zoals Lammert Voos. Ook worden we vaak benaderd door mensen die in navolging van Peter hun zkv’s bij ons willen uitgeven, maar daar gaan we nooit op in. Als uitgever moet je zo’n succes niet dunnetjes over willen doen. Gelukkig blijkt Peter tijdens zijn leven ontzettend veel brieven te hebben geschreven, dus die gaan wij te zijner tijd zeker publiceren.

Toch is het ook weer niet zo dat onze uitgeverij louter op het succes van A.L. Snijders drijft. Kijk je bijvoorbeeld puur naar de verkoopcijfers dan verkoopt een auteur als Jaap Scholten met Horizon City en Suikerbastaard simpelweg meer boeken. Veel auteurs kiezen bewust voor ons vanwege onze ambitie om alleen boeken uit te geven die tot in de puntjes verzorgd zijn. Ons motto is ‘goedkoop is duurkoop’ en we kiezen bewust voor de wat duurdere producenten. Alleen als je bereid bent meer voor het drukwerk te betalen, kun je hogere eisen stellen en dat levert simpelweg betere en mooiere boeken op. Ook op andere vlakken maken wij niet dezelfde keuzes als veel collega-uitgeverijen; we plaatsen nooit advertenties, we werken niet met vertegenwoordigers en we gaan niet naar de beurs.

Het allerbelangrijkst vind ik dat de lezer verrast moet blijven worden en dat geldt zeker ook voor mijzelf. Het spel met de vorm is voor mij cruciaal. In veel van mijn ontwerpen gebruik ik eigen foto’s en druksels. Mijn werk is sterk geïnspireerd door dat van Hendrik Werkman en De Ploeg en dat paste natuurlijk perfect bij het Groningse drieluik van Lammert Voos. De illustraties suggereren een sprookjesboek, maar het verhaal is een drama van de vette klei. Dat contrast tussen inhoud en beeld maakt het werk herkenbaar en zorgt ervoor dat de lezer geprikkeld wordt. Het moet vooral niet te voorspelbaar worden allemaal. Als ik een nieuw boek van onze uitgeverij in handen houd ben ik altijd benieuwd naar dat ene detail dat toevallig ontstaat en dat je nooit had kunnen bedenken.

Interview: Jacinthe Sykora

De vormgever


Piet Gerards

Al bijna een halve eeuw verzorgt grafisch ontwerper Piet Gerards (Heerlen, 1950) uitgaven op het gebied van de beeldende kunst, muziek, fotografie, vormgeving, geschiedenis en architectuur. In 1993 ontving hij als eerste Nederlander de gouden medaille Schönste Bücher aus aller Welt voor zijn boek Faces. Inmiddels heeft hij een indrukwekkende reeks bekroningen als Best Verzorgd Boek op zijn naam staan. Uitgaven van en over auteurs als Louis Paul Boon, Daniil Charms, Misha Mengelberg en Gerard Reve die hij voor zijn eigen uitgeverij Huis Clos ontwierp, vielen herhaaldelijk in de prijzen. Drie jaar geleden besloot hij te stoppen met zijn ontwerpstudio in Amsterdam. Sindsdien werkt hij incidenteel aan projecten, zoals het boek Vijfhonderd meter namen, de Holocaust en de pijn van de herinnering van Wim de Wagt. Jacinthe sprak met hem over de kunst van het vormgeven en de ontwerpen die hij voor Van Someren & Ten Bosch maakte.

Een van de allereerste boeken die ik mij kan herinneren, een verzameling proefjes en knutselideeën, heette Wat zal ik nu eens doen? Op de eerste pagina stonden langgerekte letters die hun geheim alleen prijsgaven als je er op een bepaalde manier tegenaan keek. Lukte dat, dan stond daar ineens “Beste jongens en meisjes.” Magisch vond ik dat.
Na de middelbare school ging ik naar de kunstacademie in Maastricht om kunstschilder te worden, maar na drie jaar hield ik het voor gezien. Het behoudende klimaat op die school was helemaal niks voor mij en ik leefde voortdurend op voet van oorlog met de hoofddocent. Mijn werk was nogal politiek en werd tijdens besprekingen vaak gewoon overgeslagen of doodleuk op de gang gegooid. In die tijd begon ik met het ontwerpen en drukken van activistisch drukwerk; heerlijk met je handen zwart van de inkt pamfletten, affiches en folders in elkaar zetten en stencilen. Die mogelijkheid om iets eindeloos te vermenigvuldigen fascineerde mij mateloos.

Tijdens mijn schooljaren was ik al in de ban geraakt van literatuur en vanaf ongeveer mijn twintigste werd ik een hartstochtelijk lezer: Camus, Sartre, De Beauvoir, veel Russen en Zuid-Amerikanen; ik heb in die periode de ‘halve’ wereldliteratuur gelezen. Meest in erbarmelijk zetwerk, maar dat besef kwam later pas toen ik mij geleidelijk aan begon te interesseren voor de uiterlijke kwaliteit van wat ik las. Een van de allermooiste boekenreeksen ooit gemaakt in Nederland vind ik nog steeds de door Jacques Janssen ontworpen Grote Bellettrie Serie van Athenaeum-Polak & Van Gennep, in die prachtige kleurstelling. Bijna té perfect, denk ik nu wel eens. Een andere favoriet was de reeks Privé-domein van De Arbeiderspers met de ijzersterke omslagontwerpen van Kees Kelfkens.
Noem me ouderwets, maar als ik tegenwoordig door een boekwinkel loop, blijft mijn oog maar een enkele keer haken. Een omslag als dat van Klifi van Adriaan van Dis of het pamflet Ze hebben mijn vader vermoord van Édouard Louis valt mij onmiddellijk op, dat springt er echt uit. Beide ontwerpen getuigen van lef en drukken mooi uit waar de boeken over gaan.

Die inhoud is voor mij, als lezer én als ontwerper, cruciaal. Inhoud gaat altijd vóór de vorm, dat is waarschijnlijk het meest kenmerkende aan mijn ontwerpen. Een geslaagd boek is niet het ultieme Piet Gerards-boek, maar brengt juist optimaal het onderwerp, dus de ideeën van de schrijver, beeldend kunstenaar, architect of fotograaf waar het boek over gaat, in beeld. Dat betekent overigens niet dat je niet vrij bent om te experimenteren. Uiteraard moet je als ontwerper je plaats weten – je beoefent nu eenmaal geen autonoom maar een toegepast vak – en in de praktijk doe je continu concessies, maar binnen de randvoorwaarden van de opdrachtgever (formaat, omvang, afwerking, drukgangen) weet ik vaak met minimale aanpassingen een zekere mate van vrijheid te veroveren. Ik heb die randvoorwaarden nooit als een handicap ervaren, sterker nog: als ik ieder boek steeds opnieuw had moeten uitvinden, dan had ik er waarschijnlijk in al die jaren maar een kleine honderd gemaakt. Ik ben geen denker: alles draait voor mij om het maken.

De meeste ontwerpen heb ik tegenwoordig in een mum van tijd staan. Nachtenlang wakker liggen, zoals in mijn begintijd nog wel eens gebeurde, is er godzijdank niet meer bij. Ik heb het geluk dat ik in mijn beginjaren veel heb kunnen experimenteren met bijvoorbeeld verschillende papiersoorten (kraft, calque, courant et cetera) en mij het echte handwerk eigen heb kunnen maken. Inmiddels maak ik alweer decennia gebruik van de computer. Papier is niet meer dan een hulpje om tot iets te komen. Tijdens mijn treinreizen tussen woonplaats Amsterdam en de studio in Heerlen kreeg ik vaak een goede ingeving en dan krabbelde ik wat op de achterkant van een brief, maar als ik zo’n schetsje ’s avonds op de computer uitwerkte zag ik direct dat er een heel andere letter nodig was. Een dikke of een dunne lijn is vaak een wereld van verschil, maar op een kladblokje is dat niet goed te zien. Wat dat betreft biedt de computer alle ruimte tot experiment; dingen die vroeger onmogelijk veel tijd en geld hadden gekost, tover je nu in een paar seconden op je scherm. En een tikfoutje leidt soms tot de mooiste ontwerpen.

Toen ik gevraagd werd om het logo voor Van Someren & Ten Bosch vorm te geven, heb ik eerst nog eens goed naar de winkel gekeken. Die ademt een Athenaeum-achtige, goed verzorgde sfeer – hoewel een likje verf hier en daar geen kwaad zou kunnen. Tegelijkertijd mocht het logo beslist niet oubollig worden, dus ik heb gezocht naar een fris, hedendaags ontwerp met een klassieke toets. De Baskerville, een van mijn lievelingsletters, past daar uitstekend bij. Ook de boekenlegger sluit wat mij betreft goed aan bij de atmosfeer van de winkel. Toen ik twee houtsneden uit Mijn Getijdenboek van Frans Masereel toonde, was de keuze niet moeilijk. Eerlijk gezegd was ik glad vergeten dat ik die bladwijzer had gemaakt, dus zo kon het dat ik enige tijd geleden blij verrast werd door mijn bloedeigen ontwerp; toen ik in de trein terug naar mijn huidige woonplaats Arnhem het net aangeschafte boek van Delphine Lecompte uitpakte, lag daar ineens die mooie boekenlegger in mijn schoot.

Interview: Jacinthe Sykora

Inschrijven nieuwsbrief