Banner trap

Nieuwsarchief

Eerdere gedichten

Tadeusz Rózewicz

Foto © Jacinthe Sykora


Stadsdichter Otteline van Panthaleon van Eck kiest een favoriet gedicht.

Polen is een plat land waarover eeuwenlang legers marcheerden van west naar oost en van noord naar zuid en in omgekeerde richting. Ook politiek is Polen op alle mogelijke manieren gegijzeld geraakt. Bovendien heeft het katholicisme een zware stempel op de Poolse ziel gezet. Ik herinner mij, dat in het diepst van het oerbos aan de grens van Wit-Rusland, in het holst van de eenzaamheid, onze Poolse gids, angstig om zich heen kijkend, ons toefluisterde hoe erg hij de kerk haatte. Maar alle legers, bezettingen en gijzelingen hebben de Poolse ziel niet kunnen breken en dat wordt nog het meest duidelijk in hun literatuur.

Er zijn meerdere vertalers en schrijvers die Polen voor ons ontsloten hebben, zoals Karol Lesman en onze stadsgenote Gerdien Verschoor, maar ik houd het dit jaar bij de onnavolgbare Gerard Rasch, die vanaf zijn eerste vertaling de deur naar Polen en haar schitterende poëzie voor me opende.

We beginnen met Tadeusz Rózewicz (1921-2014), die samen met zijn broer, die door de Gestapo werd geëxecuteerd, in het Poolse verzet zat. Hij schreef zowel gedichten als talloze toneelstukken.

waarom ik schrijf?
soms verhult ‘het leven’
Het
dat groter is dan het leven
Soms verhullen bergen
Het
dat achter de bergen is
dus moeten bergen worden verplaatst
maar ik beschik niet over de nodige
technische middelen
noch de kracht
noch het geloof
dat bergen verzet
dus krijg je het
nooit te zien
dat weet ik
en daarom
schrijf ik

Dat ongrijpbare ‘Het’ is waar de Poolse dichters hun begin- en eindpunt hebben en waarom ze me zo raken.

Czesław Milosz

Czesław Milosz (1911-2004), dichter, essayist, vertaler, Nobelprijswinnaar, werd voortgedreven door de geschiedenis, geboren in Litouwen verhuisde hij naar Rusland, waar zijn vader ingenieur werd, studeerde in Litouwen, zat in het verzet in Warschau tijdens de Tweede Wereldoorlog, werd cultureel attaché in New York voor het inmiddels communistische Polen, vroeg asiel aan in Parijs, (waardoor hij dertig jaar uit Polen werd verbannen en zijn werk in Polen niet meer werd gepubliceerd, hoewel het ondergronds van hand tot hand ging), werd hoogleraar in Californië. Hij stierf uiteindelijk in het van het communisme bevrijde Krakau.

Zijn poëzie is vol pijn over de menselijke geschiedenis, die hij in vele vormen van ontwrichting voorbij heeft zien trekken, maar hij blijft dwars daardoorheen de tastbare schoonheid van het leven bezingen. Het woord, dat hij beschouwt als zijn enige vaderland, beweegt zich tussen al die tegenstellingen, zoekt naar verbinding. In het hiernavolgende gedicht heeft hij dat wonderschoon verwoord:

DE ZIN

‘Eenmaal dood zal ik de voering van de wereld zien.
De achterkant, voorbij de vogel, berg, zonsondergang,
de ware betekenis, die om ontcijfering roept.
Wat onverenigbaar was, wordt nu verenigd.
Wat buiten ons begrip viel, zal begrepen worden.’
‘Maar als de wereld nu geen voering heeft?
Als de lijster op de tak geen enkel teken is,
alleen een lijster op een tak, als de dagen en de nachten
elkaar opvolgen en zich niet bekommeren om een zin
en er op aarde niets is buiten deze aarde?’
‘Al zou het zelfs zo zijn, dan nog blijft het woord
dat, eenmaal gewekt door vergankelijke lippen,
zal rennen, rennen als een onvermoeibare koerier,
over interstellaire velden, wentelende melkwegen
en protesteren, roepen, schreeuwen.’

Vertaald door Gerard Rasch.

Zbigniew Herbert

Zbigniew Herbert (1924-1998) was de grote Poolse dichter die de Nobelprijs niet kreeg, terwijl hij wel vele malen werd genomineerd. Zijn grootste bekendheid kreeg hij met de gedichten waarin hij zijn alter ego Mijnheer Cogito het woord geeft. Maar er is zoveel meer. Zijn indrukwekkend oeuvre oogt op het eerste gezicht eenvoudig, maar Herbert heeft in zijn gedichten vele lagen van weemoed, protest, liefde, ironie, wijsheid en bekommernis verpakt.

Hij werd geboren in Lwow en was actief in het Poolse verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar werd na de oorlog samen met de hele Poolse gemeenschap verbannen toen Lwow werd toegewezen aan de Oekraïne. Deze verbanning heeft diepe sporen nagelaten. Herbert was gedurende zijn ballingschap een belangrijk stem van het Poolse verzet tegen het communisme, reisde door heel Europa (hij was een groot liefhebber van de Nederlandse schilderkunst) en verbleef lange tijd in Parijs. Na de val van het communisme kon hij eindelijk naar Polen terugkeren.

Omdat ‘het woord’ zich als thema blijkt aan te dienen in deze rubriek, heb ik gekozen voor een gedicht dat mij altijd weer ontroert, niet alleen om de schitterende vier laatste regels, maar ook om de Herbertiaanse stapeling: terwijl hij niets kan beschrijven, zegt hij alles en toch heeft hij gelijk.

NOOIT OVER JOU

Nooit heb ik de moed te spreken over jou
reusachtige hemel van mijn buurt
noch over jullie daken die de luchtwatervallen tegenhouden
mooie donzige daken het haar van onze huizen
Ik zwijg ook over jullie schoorstenen laboratoria van verdriet
die vergeten door de maan je hals uitrekken
en over jullie ramen open-dicht
in tweeën barstend wanneer we sterven overzee.

Ik kan niet eens het huis beschrijven
dat elke vlucht en elke terugkeer van me kent
hoewel het klein is en mijn gesloten ooglid nooit verlaat
niets kan de lucht weergeven van de groene portière
noch het kraken van de trap waarlangs ik de brandende lamp
naar boven draag
noch de bladeren boven de buitendeur

Ik wilde eigenlijk schrijven over de klink van het hekje
van dit huis
over zijn ruwe greep vriendschappelijk knarsen
al weet ik nog zoveel van deze klink
herhaal ik alleen een wrede banale woordenlitanie

Zoveel gevoelens passen tussen de ene hartslag en de volgende
Zoveel voorwerpen kun je in beide handen vatten

Verbaast u niet dat we de wereld niet kunnen beschrijven
slechts liefdevol de dingen noemen bij hun naam.

Vertaling: Gerard Rasch (Zbignieuw Herbert, Verzamelde gedichten. De Bezige Bij, Amsterdam, 1999.)

Adam Zagajewski

Dit inmiddels wereldberoemde en in vele talen verschenen gedicht van Adam Zagajewski koos ik vorig jaar oktober om deze serie Poolse dichters, vertaald door Gerard Rasch, mee te beëindigen.

Ik wist toen nog niet hoe toepasselijk dit gedicht in deze coronatijd zou worden. De New Yorker zette het na 9/11 op de achterpagina, doorgaans de plek van de cartoons. En ook voor mij is het een toevluchtsoord bij grotere en kleinere rampen.

Adam Zagajewski (1945) werd in Lwów, toen nog Pools, geboren. Datzelfde jaar werd Lwów in de naoorlogse verdeling aan Oekraïne toegewezen en werd het gezin naar Polen verdreven. Later schreef hij daarover het schitterende ‘Vertrekken naar Lwów’, met de tegenstrijdige titel, een gedicht dat, precies zoals al zijn onvergelijkelijke werk, schrijnt en tóch troost.

Zagajewski zat in het studentenverzet tegen het communisme in Polen. Zijn werk werd verboden, hij emigreerde in 1982 naar Parijs, na de val van het communisme keerde hij terug. Hij woont nu in Krakau.

PROBEER DE VERMINKTE WERELD TE BEZINGEN

Probeer de verminkte wereld te bezingen.
Denk weer aan de lange junidagen,
aan de rozijnen, de druppels van rosé.
Aan de distels die de verlaten erven
van ontheemden stelselmatig overwoekerden.
Je moet de verminkte wereld bezingen.
Je hebt sierlijke zeiljachten en schepen gezien;
een ervan had een lange reis voor de boeg,
een ander wachtte slechts het zoute niets.
Je hebt vluchtelingen gezien die nergens heen gingen,
beulen gehoord die een lied van vreugde zongen.
Je moet de verminkte wereld bezingen.
Denk aan de momenten waarop jullie samen
in de witte kamer waren en de vitrage bewoog.
Keer terug naar dat concert, toen de muziek losbrak.
In de herfst verzamelde je eikels in het park
en de bladeren wervelden boven de littekens
van de aarde. Bezing de verminkte wereld
en het grijze veertje, dat een lijster heeft verloren,
en het zachte licht dat dwaalt en verdwijnt
en steeds terugkomt.

Ten slotte wil ik stilstaan bij Gerard Rasch (1946-2004), die niet genoeg bezongen kan worden als vertaler. Hij ontsloot een wereld die anders ontoegankelijk was gebleven voor de meesten van ons, op de meest poëtische wijze denkbaar.

Toon Tellegen

Foto © Nike Martens


Stadsdichter Merel Hubatka kiest een favoriet gedicht.

In het huis van mijn moeder op een Franse berg ligt de dichtbundel Daar zijn woorden voor van Toon Tellegen. Iedere dag van iedere vakantie, ook als ik denk te worstelen met onbenoembare gevoelens, sla ik het boekje lukraak open en zie dat er toch woorden zijn.
Hoezeer wij ook leven in angst, hoezeer we vrezen voor een virus, voor het ten onder gaan van de wereld die we kennen, voor regels en wetten die vrijheid ontnemen, al lijkt het leven om te tuimelen en is niets meer wat het leek, er valt alsnog met verbazing vast te stellen dat het nog altijd goed gaat. Zelfs nu.

Lange tijd gaat het goed,
stromen de rivieren vriendelijk naar zee,
bloeien de bloemen,
dartelen de vlinders,
slapen de filosofen in de brede schaduw van het dualisme,
geven mensen elkaar gelijk,
is het leven zacht en grootmoedig,
fluisteren meisjes in een oor:

‘Laten we… enzovoort,
o laten we altijd… enzovoort…’

Heel lang gaat het goed,
onwaarschijnlijk lang gaat het onwaarschijnlijk goed.
Het gaat nog altijd goed,

zelfs nu gaat het nog goed
en nu.

Radna Fabias


De gelauwerde dichteres Radna Fabias scheert in haar bundel Habitus langs afgronden van schaamtevolle herkenning en schrale ontmoetingen, pijnlijk, gebrekkig en weinig troostend. Toch is het beeld dat ze schetst van onze tijdgeest ook geestig, zeker nu iedereen mokkend thuiszit en we het zonder gebakken lucht moeten stellen.
Mist u dit erg?  ◻︎ja ◻︎nee

…dadels gestampte avocado’s vijgen cashewnotencrème bij zuid-amerikaanse boeren eerlijk ingekochte al dan niet rauwe chocolade of koffiebonen industrieel ingerichte cafeetjes yoga wanderlust pronken met de onberispelijke smaak obscure bandjes kunstenaars feestjes meer geld meer spullen geen spullen meer ervaringen geen baan maar werk nostalgisch ambachtelijk berlijn voor inspiratie scandinavië voor stijl zeggen wat je denkt doen wat fijn voelt historisch besef semi-ironisch cultureel relativisme eerder humanist dan feminist vrijblijvende morele verontwaardiging zelfacceptatie zelfontwikkeling geloof in eigen uniciteit sneeuwvlokjesgeneratie.

◻︎ja ◻︎nee

Fragment uit het gedicht ‘aankleding’, Habitus p. 92

Paul Rodenko

Ter ere van de honderdste geboortedag van Paul Rodenko op 26 november 2020 was mij gevraagd om een gedicht op muziek te zetten. Het optreden ging niet door, maar het gedicht dat ik koos deel ik hier graag met u. De gangen van misverstand, polarisatie en meningsverschillen vol kogelgaten zijn nog erg aan de orde op dit moment. Maar een verstild pak sneeuw, een eenzame ster, een gouden schommel… dat is er óók.

Misschien…

Licht als een woord onder woorden
Heb ik het lam van onze ontmoeting geweid:
Je gang van sneeuw je stem van blauw je ogen
Kleine lekken in de tijd

Op paddestoelen van geluk gezeten
Hebben wij lucht als brood gegeten
Hebben wij zon als wijn gedronken
Hebben wij kruimels van stilte vergaard
Tot een witglanzende bruiloftstaart

Wij kwamen uit gangen van misverstand
Uit kamers vol vingers vol kogelgaten
Wij hebben de deuren gesloten
Wij hebben de ogen geopend

De wereld was onze adem
Onze adem een vlammende vogel
Onze vogel een eenzame ster
De ster een kleine planeet
Een gouden schommel voor twee

Misschien is er een dijk gebroken, misschien
een kat verdronken, een mens gestikt
Misschien heeft men geschoten, gemoord, gewroken,
misschien is Atlantis opnieuw verzonken…

-dit is, dit blijft, dit is gebleven
Daarom heb ik dit vers geschreven
Licht als een woord onder woorden

Paul Rodenko
Orensnijder tulpensnijder – Verzamelde gedichten

Marjoleine de Vos

In haar onlangs verschenen bundel Hoe verschillig behandelt Marjoleine de Vos grote thema’s op tedere wijze. Haar gedichten zijn poëtische pogingen om in het moment te leven, iets wat maar ten dele lukt vanwege een hoofd dat niet zomaar tot stilstand komt.
Afscheid en gemis worden dragelijk in het licht van de lentezon, in de stilte van een zondagochtend of door de troostende trilling van een snaar. Ze brengt grote gebeurtenissen terug tot herkenbare momenten, momenten die je doen voelen dat je leeft en dat je kan liefhebben – gelukkig kunnen we dat.

Wat moet er van haar worden?

Rustig zitten rouwen in je lichte huis
mooie kleren aangedaan oh zondagmorgen.
De feniks vliegt ons naar de zon waar ooit –
ach wat begon wat vond een eind?
Vogel te groot om te bestaan, draagt eeuwig
lieve doden aan, broedt steeds weer
op het lege ei van de onsterfelijkheid.

Miles Davis swingt een beetje blue de ochtend in.
Van alles wat wij levenden doen, is dit,
een noot of wat, de trilling van een snaar,
de zin.

World Press Photo Zutphen

Bladerend door mijn bijdragen aan de bundel Dichter bij Zutphen, stadsdichters 2007-2020 die dit jaar uitkwam, stuitte ik op het gedicht dat ik maakte bij de World Press tentoonstelling van 2019.

De indrukwekkende foto’s betroffen nieuws dat inmiddels naar de achtergrond is geraakt, onrecht dat er minder toe lijkt te doen. Volledig overschaduwd door iets anders, iets wat van groter belang is door de direct persoonlijke impact op ons dagelijks leven. Met vernauwde blik kijken we naar iets wat ons verdeelt, bang maakt, moedeloos of juist strijdvaardig.
Laten we die blik zo snel mogelijk weer verbreden.

World Press Photo Zutphen

Omsloten door hoge gewelven
in rijkdom van eeuwen her.
Waar Karel van Gelre
zijn jawoord gaf
tussen klaterend goud.
Daar ligt een kind op een matras
op de puinhoop van de wereld.
Daar schijnt de zon
op een gecamoufleerd gezicht.
Peinzende blik boven een mitrailleur.
Dezelfde zomerzon
waarin wij een ijsje eten.
Daar schittert haute couture
voor een gebladderde muur.
Een zogende moeder in de modder.
Zwangerschap in kierende huizen.
Schaduw van een meisje.
Schreeuw om aandacht
gevangen in de lens.

Dit is de wereld
waar onze rijkdom op rust.
Bescherm de welvaart.
Laat ons rustig tanken,
shoppen, leven.
Bouw een muur.
Sluit de ogen.

De toekomst van een kinderleven
wordt eroverheen getild.

Kijkt jou recht aan.

Merel Hubatka

K. Schippers


gekozen door Sander Grootendorst

De dichter K. Schippers overleed op 12 augustus, vierentachtig jaar oud. Twee jaar eerder sprak ik hem op het Tuinfeest in Deventer, het jaarlijkse poëziefestival dat door corona sindsdien niet meer is gehouden. Ik kocht er zijn bundel Garderobe, kleine zaal, die hij signeerde. Ik had zijn optreden in de kloostertuin bijgewoond, bijna te lommerrijk voor zijn karige taal, zijn korte gedichten, kleine filosofische observaties.

Schippers’ poëzie lijkt de lezer steeds weer deze mededeling te willen doen: ‘Het is zoals het is… Of toch niet helemaal? Of wel?’ Hij probeert te omschrijven wat niet of nauwelijks te omschrijven valt. Juist het alledaagse laat zich lastig in volzinnen vangen. Het wordt al gauw te groot, te veel. Daarom gebruikte Schippers weinig woorden.

K. Schippers was overigens niet K. Schippers. Officieel heette hij Gerard Stigter.

Opening van het visseizoen

Eindelijk buiten.
Water is water.
Riet is riet.
Een eend lijkt op een eend.
Maar nu begint mijn vader (62) weer.
Hij noemt waterhoentjes strijkbouten
en vindt dat de maan
ondergaat
als de
zon.

Moeilijk, zo niet onmogelijk, om na het lezen van deze regels (uit de bundel Een klok en profil) waterhoentjes voortaan niet altijd als strijkbouten te zien rondzwemmen in de vijver.

Sander Grootendorst is journalist, dichter en vertaler. Hij studeerde Duitse taal- en letterkunde en schrijft voor diverse kranten en weekbladen, vaak over mens en natuur. Sinds mei 2020 vult hij een maandelijkse boekenrubriek in Contact/Achterhoek Nieuws. Hij publiceerde onder meer de dichtbundels Veertig ezelsbruggetjes (2010) en Zwemles voor de merel (2015).

Nynke Laverman

In april verscheen bij de uitgeverij van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging (KNNV) de zakgids voor het determineren van ‘stoepplanten’. Het handzame werkje kun je meenemen op wandelingen door Zutphen, Amsterdam of pak ‘m beet Weidum, om de Nederlandse wilde flora te determineren die tussen stoeptegels groeit: van straatgras tot muurleeuwenbek. Er zitten aardig wat plantjes bij die zich handhaven dankzij het opwarmende klimaat.
De betonbloem staat er niet in…

Betonblom, zo heet een, eveneens in april, uitgebracht nummer van Nynke Laverman. Ze is dichter, songwriter, voordrachtskunstenaar, theatermaker, zangeres en vertaler. Betonblomhier te beluisteren en te lezen – schreef ze in het Fries: een van de titels op haar nieuwe album Plant. Laverman komt uit Weidum, Friesland. Mooi hoe dat ‘sizze ze’, Fries voor ‘zeggen ze’, steeds terugkomt. Ze heeft er een podcast bij opgenomen, een gesprek met een jonge Belgische die zich zorgen maakt over de toekomst van de aarde. De bloem is ook een symbool. Laverman voelt zich als bloem, als vrouw, in beton gemetseld. Waar is de natuur, waar is de vrijheid?

Betonblom (fragment)

Ik bin gelokkich, sizze se
Ik haw it troffen, sizze se
Ik bin frij, sizze se
De wrâld leit oan myn fuotten

Ik bin in frou, sizze se
In jonge blom, sizze se
Ik bin in frou yn ’e fleur fan har libben
Mar hoe sjit ik woartel yn beton?

Ik ben gelukkig, zeggen ze/ Ik heb het getroffen, zeggen ze/ Ik ben vrij, zeggen ze/ De wereld ligt aan mijn voeten
Ik ben een vrouw, zeggen ze/ Een jonge blom, zeggen ze/ Ik ben een vrouw in de bloei van haar leven/ Maar hoe schiet ik wortel in beton?

Jacques Hamelink

Van sommige dichters kun je soms maar één regel reciteren. Dat zegt niets over de dichters in kwestie – des te meer over het falend geheugen.

In november overleed Jacques Hamelink (1939-2021). Uit de reacties bleek dat velen zich van deze dichter en schrijver slechts één boek kunnen herinneren, de wat ouderen vooral omdat het op hun leeslijst van de middelbare school stond. Het betreft de roman Ranonkel. Qua inhoud kunnen zij (en ik) zich nog net voor de geest halen dat het over een reusachtige plant gaat die de hoofdpersoon in de loop van het verhaal compleet overwoekert.

Dit hoeft niet te betekenen dat we het boek slecht gelezen hebben: van de meeste, zo niet alle boeken blijven je op den duur hooguit een paar fragmenten en soms niet eens de plot bij. Zelf weet ik van Ranonkel dat ik het destijds in één ruk heb uitgelezen. Dat komt de adequate herinnering op zich ook niet ten goede.

Ik kocht altijd de nieuwste bundel van Hamelink zodra er een uit was. Ik speurde zijn poëzie af op bijzondere woorden die ik niet meteen kon thuisbrengen. Hij wist zinnelijke ervaringen en waarnemingen nauwkeurig en toch bevlogen weer te geven.

Nu dan die ene regel die ik zonder bladeren of googelen nog kon reproduceren: ‘Zilverkoud spat soms schitterende regen uiteen.’ Daar hebben ze bij Buienradar niet van terug. De kracht van de zin zit ’m niet alleen in het poëtisch neologisme ‘zilverkoud’ in combinatie met ‘schitterend’, maar zeker ook in de treffende positionering van het woordje ‘soms’.

 Bij het herlezen voor deze rubriek herinnerde ik me ook de slotregels weer, maar dat is een soort secundaire herinnering, waar je de stimulerende leidraad van het lezen bij nodig hebt.

De stilte hangt ademloos in ontbinding.
De aarde klinkt steeds verder in.

Misschien was ik ze min of meer vergeten omdat ze weliswaar prachtig, maar ook somber zijn. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat de aarde sinds Jacques Hamelink deze regels schreef (1986) nog weer een stuk verder is ingeklonken.
 Maar allicht kan de poëzie ons nog redden.

De bomen werden sinds eeuwen terneergedrukt

De bomen werden sinds eeuwen terneergedrukt.
De lucht is te dun voor vuur. Geen stad
Tornt als onweer tegen de hellingen op.
Geen vleugel, geen vin verroert zich hier. Niemand
Graaft zich in, niets vermenigvuldigt.

Zilverkoud spat soms schitterende regen uiteen.
Continenten schaven onafgebroken aan de schaal van het water
Dat inscheurt als bij het baren.
In de holle stapelplaatsen van kelp en witkalk
Vreten dodende planten elkaar aan.

Het enige dier is de mens, in zijn teken –
Een breekbare regenboog – bedrijft hij vogelvlug liefde
En huist in zichzelf verdeeld in vliesdun geworden kathedralen en schelpen.
De stilte hangt ademloos in ontbinding.
De aarde klinkt steeds verder in.

Chr.J. van Geel

Soms kan poëzie je even laten sidderen. Zozeer dat je denkt: er is meer tussen hemel en aarde. Zou het zo zijn? Laten we het er in eerste instantie maar op houden dat poëzie het bestaan een meerwaarde geeft. Een zeer belangrijke.

Ik was van plan om dit keer aandacht te besteden aan Chr.J. van Geel (1917-1974). Hij kan in een overzicht – hoe miniem ook – van Nederlandse natuurpoëzie eigenlijk niet ontbreken. Net als voor de enigszins aan hem verwante dichter Dick Hillenius (1927-1987) was de pad zijn favoriet. Heel algemeen gezegd keek bioloog Hillenius iets meer met wetenschappelijk oog en Van Geel meer als de beeldend kunstenaar die hij óók was. Met als inspiratiebron het surrealisme. Hij kon uren, dagen, maanden, jaren broeden op één gedicht, zijn huis lag vol met papiertjes waarop hij dichtregels-in-wording had gekrabbeld. Het ging hem om de ware poëtische betekenis van zinnen en uitdrukkingen. Het was dus geen zaak een pad, of welk verschijnsel dan ook, als zodanig te beschrijven – dat is aan de biologen – maar het dier als het ware in een gedicht tot leven te brengen, opnieuw te scheppen.

Een vorig jaar verschenen, zeer lezenswaardige biografie geeft een kijkje in het doen en denken van deze eigenzinnige einzelgänger.

Op de fiets op weg naar huis om het bovenstaande op te schrijven, zag ik op de parkeerplaats achter de Hanzehof in Zutphen twee padden boven op elkaar een poging doen om over te steken. Het vrouwtje als drager van het mannetje. Er kwam in de verte een auto aan. Ik raapte het paddenpaartje op en plaatste het in het gras bij de gracht.

Poëzie kan levens redden.

‘Pad’

Kaal als wat jong is, ouder dan de eiken,
zijn keel gespikkeld hulstblad waar zijn hart
in klopt, dat ook na jaren niet zijn nerf
laat zien, maar grijs werd en zo zacht als verse
blaadjes die geleerden vergelijken.

Zijn rug chinees, zijn poten tand des tijds,
voor liefde ongeschikte korte armen,
een vleugel van geduld, een ster van spijt,
een ruiterlijke veinzer stil te zitten,
een vikingschip, een put, een gouden stoel.

Ik buk, hij maakt zich breder om te spreken.
Hij springt over mijn vinger op een teken
van mij, en vreemd, ik denk, dat is geluk.

Miriam Van hee

Zomer (2)

Achter is de tuin een wieg
vol groene warmte.
Niets dan allerhande vogels
horen wij en in de tuinen
der buren de kopjes koffie
het verstrooide lachen.
En later ’s avonds het
bevende lichtje van een vermoeide
fietser suizend onder de bomen.
Nog later ’s nachts in de kamer
slapeloos denken wij.

Het land binnen te bewonen
wat is het moeilijk geworden.

Dit gedicht van Miriam Van hee (Gent, 1952) staat in de verzamelbundel met werk dat ze tussen 1978 en 1996 publiceerde. Het verband tussen de dagen (1998) luidt de titel, die al meteen de constant aanwezige dubbele lading verraadt: immers, het verband tussen de dagen is voor de meesten van ons een handig gegeven waar we zelden of nooit bij stilstaan. Zo is het vandaag, de dag waarop ik dit schrijf, vrijdag. Bijna weekend. En eind mei, bijna zomer. Maar de dichter Van hee wil uit het dag in, dag uit voortschrijdende leven de krachten extraheren die alles bijeenhouden en in die vraag ligt het gevoel, het besef, de angst besloten dat er misschien helemaal geen verband tussen de dagen bestaat.

In poëtische zin valt daar iets aan te doen. Van hee tracht het verband zelf aan te brengen, gedicht na gedicht. Je zou zeggen: vreemd om een verzameling van je bundels uit te brengen als je nog lang niet aan het einde van je dichten, nog lang niet aan het einde van je dagen bent. (Er zouden nog verscheidene bundels volgen.) Maar al lezend wordt duidelijk, zonneklaar zelfs, sneeuwhelder, dat de begrenzing van de bundels in wezen onnatuurlijk is. In werkelijkheid gaat het ene seizoen als vanzelf over in het volgende, het boek ligt levenslang open.

Van hee laat zich leiden door de seizoenen, in het bijzonder de winter, die in de bundel Ingesneeuwd (onderdeel van de verzameling) bladzij voor bladzij het dragend thema vormt. Een jaargetijde passend bij haar karige, aandachtige woordgebruik. En je denkt: jammer dat zich de afgelopen decennia zo weinig winters hebben voorgedaan. Het gaat er in mei tot op heden ook al behoorlijk zomers warm aan toe. Van hee had het gedicht Zomer (2) eigenlijk voor de komende maanden bedoeld. De klimaatverandering doet afbreuk aan het verband tussen de dagen.

Het onbedwongen Frans

Gekozen en vertaald door Pieter Bas Kempe

Zowel voor zijn plezier als voor zijn beroep schrijft, beschrijft, bewerkt en vertaalt Pieter Bas Kempe (1962, Zutphen) poëzie – dat laatste, al of niet in samenwerking met moedertaalsprekers, uit meerdere talen. Hij publiceerde vertaald en eigen werk. Vorig jaar verschenen twee bundels van zijn hand: Voorwaarts, nog niet vergeten (in eigen beheer, met fotograaf en vormgever Louis Radstaak), en Vergedichten (uitgeverij Anderszins). Kempe presenteert de bijeenkomsten van het dichtersplatform Kopwit Zutphen en wordt betiteld als ‘de beste stadsdichter die de stad nooit had’.

Welkom bij mijn bijdrage aan het nieuwsbriefdichterschapsjaar 2022–2023 – een eerbetoon aan de taal die, ook ver na romantiek en symbolisme, standhield en -houdt als onderdak voor tegendraadse dichters uit velerlei hoek.

Jean Pérol


Jean Pérol (1932) is zo’n dichter. Hij werd geboren bezuiden Lyon en leidde ver van het letterkundig episch centrum Parijs een vruchtbaar schrijversleven in onder meer Kaboel, New Orleans, New York en Tokio. Zijn taal bleef echter zijn verbinding met het moederland – tot op de huidige dag, want hoewel hij reeds lang het halfweegspunt voorbij is, is Pérol geenszins uitgeschreven als wijsgerige en lyrische dwarsdichter!

‘Halfweegs het leven’

De liefde laat sissen haar zand richting winter
het heden doet de vlasbaard van zijn biezen beven
halfweegs het leven draait men wat met zijn geleegde glas
en wacht of de toverdrank iets goeds zal geven

men schiet uit men snapt asem in het loom zeegrauw
zwart land in u verschemert in avondginder
zeemist in de verte spant zijn duivenkrop aan
men luistert men zwijgt en de kalmte is een feit

mussenvrouw mussenman vliegen langs de heuvelkam
verschrikt door een voetstap die de poort nadert
door de tijd geopend laag in dode dalen.

Jean Pérol

Alain Bosquet

In 1925 vluchtte de joodse kleuter Anatoli Bisk met zijn ouders vanuit de burgeroorlog in Odessa naar Brussel, en later naar Parijs. Zijn naam werd veranderd in Alain Bosquet. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd New York zijn volgende veilige haven. Daar publiceerde Bosquet als twintiger twee bundels in het Frans, die later door Samuel Beckett in het Engels zouden worden vertaald, net als menig nieuw werk. Terug in Parijs schreef hij veel: romans, verhalen, essays, poëzie – met ijzeren regelmaat verschenen bundels vol maatschappelijk betrokken gedichten. Ondanks al zijn harde levenservaringen is zijn poëzie altijd zeer menselijk en vol verwachting.

*          *          *

– Vertel eens van vroeger.
– Dat is te groot.
– Vertel eens van de 20ste eeuw.
– Er was veel bloedige strijd,
waarna Lenin,
waarna hoop,
waarna andere bloedige strijd.
– Vertel eens van de tijd.
– Hij is te oud.
– Vertel eens van mijn tijd aan mij.
– Er was Hitler,
er was Hiroshima.
– Vertel eens van het nu.
– Jij bent er,
helemaal jij,
en er is geluk dat lijkt op
de zon die de mensen beschijnt.
– Vertel eens…
– Nee, mijn kind,
jij moet mij vertellen van
de toekomst.

Alain Bosquet (1919–1998)

Eugène Guillevic

Dankzij zijn vaders loopbaan bij de spoorwegen, met vele bijbehorende verhuizingen, leerde Eugène Guillevic als tiener Frans. Tijdens zijn kinderjaren sprak en hoorde hij vrijwel uitsluitend Bretons. Deze Keltische taal beïnvloedde hem tot op het bot. Menhirs en Atlantische wind beeldhouwden zijn poëzie. In zijn bekendste bundel Meetkundigen, waaruit het gekozen gedicht komt, tracht Guillevic het leven van alledag te vangen, op een kruispunt van mystiek, wetmatigheid en een diep vertrouwen in een voortschrijdend humanistisch socialisme.

* * *

Scherpe hoek

In plaats van cirkel wezen
Kan men tot hoek zich vormen

Om, buiten stil te leven,
Buitenwereld aan te vallen,

Waarna te bedaren,
Dromend van het sluiten

Der and’re zijde steeds
Geopend op iets vreemds.

Uit: Meetkundigen

Eugène Guillevic (1907 – 1997)

Aimé Césaire

Aimé Césaire werd geboren op het eiland Martinique, in de Antillen. Hij studeerde in Parijs, en werd later ambtenaar, bestuurder, parlementslid en burgemeester van Fort-de-France, de hoofdstad van zijn geboorte-eiland. Hij was een van de grondleggers van de négritude-beweging; een groep zwarte intellectuelen, schrijvers en politici die zich verbonden voelden door hun gezamenlijke afkomst en afkeer tegen het racisme in het Franse koloniale rijk. In beeldende en gespierde taal schreef hij over zijn identiteit en streed hij als dichter voor menswaardigheid en gerechtigheid. Allereerst voor alle kleuren die de Franse culturele regenboog telt, maar uiteindelijk voor die in de hele wereld!

*          *          *

Onder andere slachtingen

Met al hun kracht klappen zon en maan op elkaar
de sterren als overrijpe getuigen vallen zij
en als een worp grijze muizen

Vreest niet maak de grootse wateren gereed
welke zo fraai de oever der spiegels meesleuren

Men heeft mij drek in de ogen gestrooid
en zie ik zie schrikbarend ik zie
van alle bergen van alle eilanden
blijven luttele kwalijke stronken over
in het onboetvaardig kwijl van de zee

‘Entre autres massacres’, Aimé Césaire (1913–2008)

Pieter Bas Kempe

Roy Lichtenstein, Claes OIdenburg, Andy Warhol: Pop Art is bij oppervlakkige beschouwing Amerikaans mannenwerk. Maar dat is buiten de Waalse Evelyne Axell (1935-1972) gerekend. Deze uit Namen afkomstige vrouw schiep in korte tijd een universum aan beeldende kunst. Haar schilderijen, films, installaties, video- en televisiewerk leverden haar de bijnaam ‘l’Amazone du Pop Art’ op. Jammer genoeg kwam haar bonte leven door een auto-ongeluk bij Gent bruusk en te vroeg tot stilstand.
Onderstaand gedicht, dat ik in 2022 schreef, wekt haar weer tot leven en is mijn slotakkoord van deze rubriek. Salut!

* * *

l’Amazone du Pop Art
(voor Evelyne Axell)

Uit Samber en Maas rees zij op, Naamse citadel
die beide benen van de stroom zelfde kant op wierp
en trots het Amerikaanse hengstenbal bereed:

kleuren bleken plots Waals, Franssprekend en vrouwelijk
over grenzen te bruisen die door mensen gezet…
Maar afgeworpen werd zij door een automobiel –

beide benen uiteengeslagen over de weg
bevond zij zich plots in de huiver van het leven,
waar grenzen aan mensen gezet, l’histoire se répète…

Pubers en poëzie

Dietske van den Berg-Geerlings is docent Nederlands op het Baudartius College en Eligant Lyceum te Zutphen. Daarnaast is zij auteur van diverse romans en dichtbundels. Dietske schrijft ook literatuurrecensies voor Tzum en Poëziekrant, en ‘Eerste indrukken’ voor ooteoote.nl.


‘Geheim gedicht’ van Ingmar Heytze

In Dit gaat niet over grasmaaien schrijft Ellen Deckwitz bijzonder aanstekelijk over poëzie. Ze beschrijft gesprekken met haar neefjes en achternichtjes die, net als mijn leerlingen, niet per se heel gemotiveerd zijn om gedichten te lezen. Het neefje vindt gedichten vaag, omdat ze over alles kunnen gaan, waarop Deckwitz hem een gedicht voorlegt en vraagt of het over grasmaaien gaat. Het neefje moet bekennen dat het gedicht inderdaad niet over alles kan gaan. Een van de gedichten is ‘Geheim gedicht’ van Ingmar Heytze. Al pratend vinden ze uiteindelijk dat het over ‘vreemdgaan’ gaat.

Ik besloot het gedicht aan mijn 5-havoklas voor te leggen. Onbewust was ik ervan uitgegaan dat mijn leerlingen op hetzelfde thema zouden uitkomen. Het bleef lang stil. Tot mijn grote verrassing stak de stilste jongen van de klas – of misschien wel van de hele school – zijn vinger op en zei: ‘Ik denk dat het over een dood kindje gaat.’ Verbijsterd keek ik naar het gedicht. Dood kindje? Waar dan? Hij wees het aan: het lag tussen de twee ouders in, als een groot verdriet, waar niet over gesproken wordt. En de boom dan, vroeg ik hem, wat betekenen die duizend zoenen aan de takken in de boom? Hij las het gedicht nogmaals en zei: dat zijn de herinneringen aan het overleden kindje, óf het is de hoop op nóg een kindje.

Dat er iedere dag een kans bestaat dat ik met zoiets moois naar huis ga, betekent niets anders dan dat ik het mooiste vak van de wereld heb.

Geheim gedicht

Vannacht heb ik een zoen begraven.
Hij lag dertien maanden tussen ons in
en jij had al een paar keer gevraagd:
wat ligt daar nou toch steeds
Toen je eindelijk sliep, drukte ik
de zoen met mijn lippen in een doosje
vol watten en liep naar de tuin. Daar
groef ik een graf van twee monden diep
onder de beuk. De duizend zoenen
die volgend jaar rood en zoet uit de takken
komen waaien, zijn allemaal voor jou.

Ingmar Heytze

Inschrijven nieuwsbrief