Banner trap

Nieuwsarchief

Nieuwsarchief

Ine over Een vrouw in de poolnacht


‘Heb je nog een boek om de donkere maanden mee door te komen? Liefst een hoopvol boek?’ ‘Ja, dat heb ik’, roep ik sinds kort, nu ik eindelijk Een vrouw in de poolnacht van Christiane Ritter (vertaald door Elly Schippers) heb gelezen. Wat een feest om deze non-fictie klassieker uit 1938 te ontdekken! Het is het tijdloze verhaal van een Oostenrijkse vrouw, die, samen met haar man en een jonge Noorse jager, een jaar doorbrengt op het wonderschone en meedogenloze Spitsbergen. Ver van de bewoonde wereld, ver van alle kleine en grote zorgen, zonder hulp- of communicatiemiddelen en geheel op zichzelf teruggeworpen. Het overweldigende landschap, de ontroerende en soms levensgevaarlijke dieren, de wisseling van de seizoenen – het maakt allemaal een diepe indruk en het leert je op een subtiele manier waar het in het leven echt om gaat.

Ik kwam het boek op het spoor toen ik het mooie Averij van Robert Welagen las, waarin hij vertelt hoe hij op een dag ontdekte dat hij kanker had en wat er daarna met hem gebeurde. Hij schrijft: ‘Je hebt al een tijd niets gelezen, geen enkel verhaal houd je vol, maar dit boek (Een vrouw in de poolnacht) grijpt je aandacht. (…) Je leest hoe ze zich staande moet houden in barre omstandigheden, op een onherbergzame plek. (…) Haar dagen zijn teruggebracht tot de meest basale zaken. Warmte en kou. Eten en slapen. Leven en dood. (…) Het is alsof ze dit boek voor jou heeft geschreven. Haar stem is springlevend. Ze inspireert je. Je denkt: zo sterk wil ik ook zijn.’

Al was ik gelukkig niet ziek, ik had ook behoefte aan zo’n boek.

Christiane Ritter (1897-2000) was een Oostenrijkse ‘feministische natuurschrijver’, een titel die latere bewonderaars haar hebben gegeven. Zelf noemde ze zich ‘huisvrouw’. Ze was de eerste Europese vrouw die een lange winter doorbracht op het noordelijkste puntje van de wereld. In 1933 verliet ze haar comfortabele huis en stapte ze vol verwachting en een tikje naïef op de boot naar Spitsbergen, waar haar man, Arctisch onderzoeker en jager, en zijn Noorse maat haar opwachtten voor een overwintering in een piepkleine hut in een volkomen verlaten landschap. Vijf jaar later schreef ze een boek over haar belevenissen en haar transformatie tot natuurmens. Haar beschrijvingen van het landschap en de dieren zijn van een grote schoonheid en haar boek leert je waar het in het leven echt om gaat.

Feministisch was Ritter zeker: ze trok zich niets aan van de sociale conventies van haar tijd. Het was begin vorige eeuw natuurlijk volstrekt ongebruikelijk dat een jonge vrouw, een moeder nota bene, een jaar lang in primitieve omstandigheden en dodelijke vrieskou ging bivakkeren. Haar omgeving verklaarde haar voor gek, maar zelf was ze vastbesloten en verheugde ze zich op de bekoring van de wildernis.

Die valt, bij eerste kennismaking, fors tegen. Als ze voet aan wal zet en de kleine hut in het onherbergzame landschap ziet, denkt ze: ‘Wat een afschuwelijk oord.’ Er is alleen maar water, mist en regen. Nergens een boom of struik, alles grijs, kaal en rotsachtig. In de hut is geen drinkwater, geen brood, de regendruppels hangen aan het plafond, in de enige bezem die er staat zit geen haar meer en altijd is het licht, dag en nacht, en altijd is er mist. Haar eerste nacht: ‘Ik lig klaarwakker op mijn nieuwe harde bed, in de slaapzak die vochtig is van de regen en lichtjes naar schaap ruikt.’

Maar langzaam went ze aan haar nieuwe omgeving, aan het ‘voorwereldlijke landschap’, waar een onbeschrijflijke stilte heerst. Haar eerste grote beproeving komt als de mannen weg zijn en zij alleen achterblijft in een sneeuwstorm die negen dagen doorraast en die de sneeuw als een bastion rond de hut opdrijft, tot boven het dak.
‘Hier in het Noorden moet je niet pietluttig zijn. Vergeten zijn alle uiterlijkheden, hier draait alles om het naakte bestaan. De hut is een hol dat beschutting biedt, zonder hut zouden we buiten doodvriezen, het primitieve voedsel moet ons wel smaken, want het houdt ons in leven.’

Dan wordt het vier maanden nacht. ‘De wereld is gehuld in een diepe schemering.’ Als half december de mist optrekt, nadat ze wekenlang hebben rondgetast in een oneindig duister, ontvouwt zich een magistraal panorama. ‘Roerloos ligt het lichte, bevroren land in de heldere lucht.’ Maar in januari wordt het weer stil en doods, alles is opnieuw bedekt met een deken van mist. ‘Met een ijzeren discipline maak ik elke dag mijn wandeling. Het is allang geen wandelen meer, het is eerder zo dat ik op handen en voeten dicht langs de muren van de hut kruip.’ En dan moet de echte winter nog beginnen, met temperaturen onder de -40 of zelfs -50 graden.

Het allermooist zijn de laatste pagina’s, als het voorjaar losbarst, de dieren onder het ijs vandaan komen, klaprozen en boterbloemen bloeiend uit de sneeuw springen.

Als ze ten slotte weer op de boot naar huis zit en haar onwetende medepassagiers bekijkt, denkt ze: ‘Je moet de lange nacht, de stormen en de vernietiging van de menselijke trots hebben meegemaakt. Je moet de dingen dood hebben gezien om te kunnen voelen dat ze leven. In de terugkeer van het licht, in de betovering van het ijs, in het levensritme van de in de wildernis bespiede dieren, in heel die hier zichtbaar wordende wetmatigheid van het bestaan schuilt het geheim van de Noordpool en de geweldige schoonheid van het landschap.’

Het was een groot genoegen om met haar mee te mogen reizen.

Ine, Jacinthe en Tatjana over Nu in november van Josephine Johnson


Josephine Johnson (1910-1990) – wie kent haar nog? – publiceerde Now in november op haar 24ste en kreeg er als jongste schrijver ooit de prestigieuze Pulitzer Prize voor. In een prachtige stijl – haar natuurbeschrijvingen zijn van een grote schoonheid – en met diep psychologisch inzicht verhaalt Johnson over de belevenissen van een boerengezin ten tijde van de Dust Bowl, de verpletterende droogte die Amerika teisterde in de crisisjaren. ‘In juli was de helft van de mais verdroogd, en wapperde in het veld als crêpepapier.’
Haar debuutroman werd bejubeld, recensenten vergeleken haar met Emily Brontë en Emily Dickinson. Maar in de jaren daarna raakte Johnson uit beeld. Gelukkig is haar aangrijpende roman – een voorloper van Steinbecks The Grapes of Wrath (dat pas vijf jaar later verscheen) – nu voor het eerst vertaald (door Lette Vos). Steinbecks roman werd een klassieker. Hoog tijd dat iedereen nu Josephine Johnson ontdekt.

‘Eén goed jaar en dan is het land weer van ons.’ Dat is wat Marget en haar familie telkens tegen elkaar zeggen als er geen einde aan de droogte lijkt te komen, gewassen verschrompelen en er niets meer in leven lijkt. Tien jaar geleden verruilde het gezin – vader, moeder en drie jonge dochters – de stad voor het platteland om daar een boerenbestaan op te bouwen. Maar het zijn de crisisjaren en de boeren vallen ten prooi aan de onvoorspelbare natuur. ‘Zelfs toen voelden we al aan dat we waren beland in een wereld die vriendelijk en verraderlijk tegelijk was, met grilligheid als enige constante, en dat ze haar eigen gang zou blijven gaan alsof wij er nooit waren geweest.’

Door de opmerkzame ogen van Marget krijgen we een gedetailleerd beeld van het bestaan op de rotsige grond. Het uitblijven van de regen, de zinderende hitte, de constante armoede – dat alles drukt, samen met de hypotheek, zwaar op het gezinsleven. Maar er is ook de ontluikende natuur in het voorjaar, de prettige, eenvoudige karweitjes in en rond het huis, en de komst van een nieuwe knecht, die een reeks van dramatische gebeurtenissen in gang zal zetten.

Nu in november is een boek over tegenslag, hoop en veerkracht en voor ons wéér een overrompelende ontdekking van een groot schrijfster.

‘Mollige Merle liep voorop, met haar gave huid, haar mond vol met de laatste homp brood en haar rommelige haar dat pluisde aan de achterkant; daarna kwam ik, niet bepaald noemenswaardig met mijn bruine jurk en kleefkruidzaadjes aan mijn kousen, en Kerrin sjokte er een eindje achteraan alsof ze elk moment bij ons weg kon lopen. Ze had rossig haar met een pony en haar armen staken als twee dunne latjes uit haar schouders, maar haar gezicht was een stuk scherper en interessanter dan dat van ons.’

Johnson schreef haar roman op de zolderkamer van haar moeders boerderij in Missouri, waar ze de droogte aan den lijve meemaakte. In haar latere werk toonde ze zich een hartstochtelijk milieuactivist, met een groot sociaal engagement. Haar activisme heeft er volgens sommigen voor gezorgd dat ze uit de literaire canon verdween en werd vergeten. Ze publiceerde verhalenbundels, drie romans en The Inland Island: A Year in Nature (1969), een natuurboek in de geest van Thoreau, dat uitgeverij Van Oorschot dit najaar zal publiceren onder de titel Binneneiland – Mijn jaar in de natuur. Twaalf maanden lang observeerde Josephine Johnson het verwilderende landschap rondom haar boerderij, ‘met de precisie van een bioloog en in de lyrische taal van een dichter.’ We kijken ernaar uit!

Inschrijven nieuwsbrief