Banner trap

Nieuwsarchief

Nieuwsarchief

Ine over Levenslessen van een rabbijn


Als baby van drie maanden werd Awraham Soetendorp in 1943 in een koffer met luchtgaten naar een onderduikadres gesmokkeld. Zijn pleegmoeder had kunnen zeggen: ‘Met dit kind breng ik mijn gezin in gevaar’, maar zij nam de koffer aan, en dankzij haar en haar man bleef Awraham in leven. Na de oorlog, herenigd met zijn ouders, begon zijn lange leerschool door het leven, waarvan dit indrukwekkende en hoopgevende boek de neerslag is. ‘Ieder moment, iéder moment, is een kans om iets ten goede te veranderen.’

Awraham Soetendorp groeide op in een gezin waar de oorlog nooit ver weg was. Zijn moeder kampte met ernstige psychische problemen, zijn vader, voorganger van de Liberaal Joodse Gemeente in Amsterdam, hield de waanzin op afstand door tomeloos hard te werken. Toch werd er in ‘lachhuis Soetendorp’ ook veel en vrolijk gezongen.

Al vroeg wist Soetendorp dat hij een woordvoerder wilde zijn voor hen die zelf niet spreken konden. Met Abel Herzberg, Victor Frankl en Martin Buber als ijkpunten ontwikkelde hij zijn pastorale werk. Luisteren en verhalen vertellen werden daarvan de pijlers, net als gelijkwaardigheid en wederkerigheid. Vaak waren het anderen die hém overeind hielden. ‘Het enige wat ik heb willen doen, is dichterbij komen in de duisternis. In de uitwisseling, in de nabijheid, ligt troost, voor beide partijen.’

Op zijn vijfentwintigste werd Soetendorp rabbijn van de Liberaal Joodse Gemeente in Den Haag. Zijn werk van ‘vrede en hoop’ zou hij veertig jaar voortzetten, naast het vervullen van talloze nationale en internationale functies. Op zijn tochten door het land of ergens ver weg in de wereld vertelde hij vaak en graag over zijn onderduik. Dat verhaal begon met een razzia in Amsterdam-Oost en een SS-officier die een blik in de wieg wierp, waarin de drie maanden oude Awraham lag. ‘Schade dass er ein Jude ist.’ Waarop Awrahams vader antwoordde: ‘Gelukkig dat hij een Jood is, want wat er ook met hem zal gebeuren, hij zal nooit opgroeien als het kind van moordenaars.’ Daarop deed de SS’er iets opmerkelijks. Tegen zijn kompanen zei hij: ‘Deze mensen zijn zo vies, wij kunnen ze nu niet vastpakken, we komen morgen terug.’ Voor Soetendorp was dit een uitgesproken voorbeeld van een mens die ondanks de duisternis tóch voor het goede kan kiezen.

Eerlijk is hij over zijn eigen tekortkomingen: het drama uit zijn jeugd – zijn zusje verloor door zijn toedoen een oog – maar ook over de hoge tol van de druk om altijd voor iedereen klaar te staan. Hij kwam vaak te laat, maakte dubbele afspraken, hield zich niet aan deadlines, stelde mensen teleur. Niets menselijks was hem vreemd.

De lessen die hij mee wil geven, opgetekend door NRC-journaliste Annemiek Leclaire – verantwoordelijkheid nemen, mededogen tonen, vrede en rechtvaardigheid nastreven en altijd hoop houden – lijken misschien open deuren, maar in zijn persoonlijke verhaal krijgen ze glans en diepgang.

Wat kun je doen als mens in je eentje, wat is je taak, je verantwoordelijkheid? Hij raakte mij, ongelovige, met zijn vertelling over het breken van de kruiken en de opdracht aan de mens om goede daden te doen, mitswot. Die daden hoeven maar heel klein te zijn: een hand op een schouder, een luisterend oor, het openen van een deur. ‘Het is heel dichtbij, het is in je mond en in je hart.’ En: ‘Elke gebeurtenis, elke ontmoeting biedt een kans.’

Ook (en misschien wel juist) voor mensen die weinig of niets van het Joodse geloof weten, is dit een waardevol boek. Onder de indruk was ik van alle chassidische wijsheden, het was een verrijking om daarmee kennis te maken. Zoals deze ultrakorte: de hele wereld is een smalle brug, met aan weerskanten ijs en vuur. En waar het in essentie om gaat is niet bang te zijn om te vallen.

Denk niet dat het hapklare brokken zijn, die Soetendorp je voorschotelt. Zijn boek is geen zelfhulpgids. Over veel dingen moet je nadenken en de Joods-religieuze passages zijn voor de niet-deskundige lezer soms behoorlijk diepzinnig. Maar ook daarin weet hij je te raken en door zijn duidelijke boodschap – er is altijd hoop, hoe duister het ook is – blijft zijn boek nog lang nazingen.

Trouw, doorgaans een kalme krant met weinig superlatieven, schreef: ‘Er is geen enkel excuus om dit boek niet te lezen.’ En zo is het. Levenslessen van een rabbijn biedt steun en hoop, in deze periode van herdenken, maar zeker ook daarna.

https://www.somerentenbosch.nl/bestellen/

Tess over Recitatief van Toni Morrison

Als er één boek is om op dit moment over na te denken en over te discussiëren dan is het Recitatief van Toni Morrison. Het verhaal telt nog geen 50 pagina’s, maar in Amerika zijn er boekenplanken over vol geschreven. Morrison publiceerde het in 1983 en nu pas verschijnt het voor het eerst als een zelfstandige uitgave (vertaald door Nicolette Hoekmeijer), met een bevlogen inleidend essay van Zadie Smith (dat je het best achteraf kunt lezen). Recitatief vertelt de beknopte levensgeschiedenis van twee vrouwen, die elkaar als achtjarige meisjes in een kindertehuis leren kennen, de een zwart, de ander wit. De lezer weet tot het einde niet wie wat is. Morrison noemde dit ‘een experiment met de lezer’. Ik vind het een geniaal verhaal en ik raad iedereen, jong en oud, aan het te lezen. Het verwart je en maakt je bewust van allerlei dingen die je zonder het te weten met je meedraagt. Zo knap dat je met zo’n kort verhaal zóveel kunt zeggen.

Op de universiteit maakte ik voor het eerst kennis met Toni Morrison (1931-2019). We lazen Song of Solomon en hoewel ik eigenlijk nog te jong was om het helemaal te bevatten, maakte dat behoorlijk indruk op mij. Toch had ik sindsdien nooit meer iets van Morrison gelezen, totdat vorig jaar de vertaling van het korte verhaal Recitatief verscheen. Toen ik dat las en herlas werd ik eraan herinnerd wat een bijzondere schrijver Morrison was.

Nobelprijswinnaar Toni Morrison schreef elf romans en een kort verhaal. Alles volgens een duidelijk plan, vertelt Zadie Smith in haar inleidende essay, niets is aan het toeval overgelaten. Morrison schreef Recitatief als ‘een experiment met het weglaten van alle raciale codes in een verhaal over twee personages van verschillend ras, voor wie raciale identiteit van cruciaal belang is’. Ofwel: je weet als lezer dat de een wit en de ander zwart is (dat vermeldt ze halverwege), maar je weet niet wie wat is. En dat doet wat met je. Verwoed ga je op zoek naar aanwijzingen en identificaties. Je raakt verward, want Morrison zet je geregeld op het verkeerde been. Je realiseert je dat de stereotyperingen kant noch wal raken, maar dat je ze intussen wel gebruikt.

Het zou jammer zijn als ik het verhaal in detail aan u ga verklappen. Alleen dit wil ik kwijt: twee meisjes, ze zijn acht jaar oud en heten Twyla en Roberta, leren elkaar kennen in een kindertehuis. Ze zijn de enige niet-wezen in het huis, ‘afgedankt’ door hun moeders en ‘zonder beeldschone ouders in de hemel’. Dat schept een band. Jaren later komen ze elkaar bij toeval weer tegen en daarna nog een keer. Aan hun tijd in het tehuis blijken ze verschillende herinneringen te bewaren.

Recitatief lijkt heel toegankelijk geschreven, maar geeft zich niet snel prijs. Toen ik het voor het eerst las, dacht ik: ik snap het niet goed. Ik begreep niet welk meisje zwart en welk meisje wit was, terwijl ik dat wel graag wilde weten (hoewel ik dat achteraf ook heel stom van mezelf vond), maar er was ook een onderliggend conflict tussen de oude vriendinnen, dat ik pas in tweede instantie een beetje kon doorgronden. Beiden hebben grote gewetenswroeging en dat is precies wat het verhaal ook bij de lezer oproept.

Leest u het vooral zelf, en lees daarna de inleiding van Zadie Smith. Zij bespreekt Recitatief als was het hermetische poëzie. Haar analyse is een hartstochtelijke oproep om te beseffen dat het in Recitatief en in het leven zelf alleen maar om mensen gaat, zoals zij, u en ik, en nergens anders om.

Toen ik het boek uit had dacht ik: wat zou ik ervan gevonden hebben als ik de bedoeling waarmee het geschreven is, het ‘experiment’, niet had gekend? Wat zou ik dan gedacht hebben? En wat zou ik ingevuld hebben?

Ik ben benieuwd wat het verhaal ú vertelt.

vertaald uit het Engels door Madelon Janse

Lucy aan zee van Elizabeth Strout

Het wordt tijd om onze schijnwerpers te richten op Elizabeth Strout, de Amerikaanse auteur die bovenaan het lijstje favoriete schrijvers staat bij bijna alle medewerkers van onze boekhandel. Als je ons vraagt waarom, dan hoor je van Jacinthe, Tatjana, Anna of Ine: haar ‘gewone’, maar onvergetelijke personages, haar feilloze menselijke inzicht, haar vederlichte toon, haar vermogen om dingen te zeggen zonder ze uit te spreken – kortom alles waar wij van houden. Niet voor niets werd ze onlangs opnieuw genomineerd voor de prestigieuze Booker Prize (die ze helaas niet won) en hangt haar portret in onze wall of fame van vrouwelijke auteurs.
Onlangs verscheen haar nieuwste roman, Lucy aan zee, alweer een meesterwerk.

In 2016 ontdekten we Elizabeth Strout bij toeval, nieuwsgierig gemaakt door een lovende recensie van Jan Donkers. ‘Bewonderenswaardig, hoeveel lagen een schrijfster in een korte roman aan kan brengen en tegelijkertijd hoeveel ze onbeschreven kan laten,’ schreef hij in NRC over Ik heet Lucy Barton. We hadden eerlijk gezegd nog nooit van haar gehoord, al had ze toen al vier goed ontvangen boeken op haar naam staan, waaronder het verfilmde Olive Kitteridge, waarmee ze de Pulitzer Prize won. Hoe dan ook, we wilden meteen haar boek lezen, liefst dezelfde avond nog.

Elizabeth Strout groeide op in kleine stadjes in Maine en New Hampshire, waar ook veel van haar boeken zich afspelen. Al heel jong wist ze dat ze schrijver wilde worden, maar ze debuteerde, na talloze afwijzingen door uitgevers, pas op haar 42ste met de roman Amy en Isabelle, een subtiel portret van de ingewikkelde band tussen een moeder en haar dochter en de kleine gemeenschap waarin ze leven. In de jaren daarna, tussen 1998 en 2022, volgden nog acht boeken.

‘Het is maar goed dat we niet weten wat ons nog te wachten staat in het leven,’ zegt Strout in haar nieuwste roman Lucy aan zee en die gedachte staat centraal in haar werk. Haar romans vormen een bijzonder mozaïek, ze borduren voort op eerdere verhalen, soms is een bijfiguur opeens hoofdpersoon in een nieuwe roman en soms duikt een hoofdpersoon op als figurant in een ander verhaal. Zo raken haar boeken op een unieke manier met elkaar vervlochten, ze scheppen een eigen universum. Maar elke roman staat op zichzelf en kan ook zonder enige voorkennis gelezen worden.

Lucy aan zee is de vierde roman waarin Lucy Barton de hoofdrol speelt. Ik heet Lucy Barton (longlist Booker Prize 2016), Niets is onmogelijk en Het verhaal van William (shortlist Booker Prize 2022) gingen eraan vooraf.

Een samenvatting van Strouts boeken doet geen recht aan de subtiele structuur en zeggingskracht, maar we doen toch een poging.

‘Zoals zoveel anderen had ik het niet zien aankomen.

Maar William is een wetenschapper en hij zag het wel aankomen; hij zag het eerder dan ik, bedoel ik.’

Het is begin 2020, in New York manifesteren zich de eerste verschijnselen van corona, maar Lucy is met heel andere dingen bezig. Ze heeft het jaar ervoor haar man verloren, in de herfst is haar nieuwe boek verschenen en ze heeft net haar boektournee achter de rug.
Dan belt William, haar ex-man. Ze is al járen van hem gescheiden en hij is net door zijn derde vrouw verlaten. Hij vraagt haar of ze met hem mee wil, de stad uit, het is maar voor een paar weken, zegt hij. William maakt zich zorgen over de wereld, over zijn land, over de toekomst van zijn kinderen en ook over Lucy.

Lucy vindt de bezorgdheid van William overdreven. Toch gaat ze met hem mee naar Crosby, een plaatsje aan zee, waar hij tijdelijk een huis heeft gehuurd. Daar probeert het oude liefdeskoppel zich samen staande te houden, zonder hun New Yorkse leven en luxe, gekweld door herinneringen en irritaties, gevoed door nieuwe intimiteiten en gestuurd door ingrijpende gebeurtenissen met hun volwassen dochters.

Het verhaal begint traag, maar wint gaandeweg steeds meer aan intensiteit. Strout laat het Lucy vertellen alsof ze bij je aan de keukentafel zit, heel terloops en met herhalingen, typerend voor Lucy’s zoekende geest. Net als in Strouts eerdere boeken gaat het over trouw en ontrouw, elkaar kennen en niet kennen, perikelen tussen moeders en dochters, armoede, spijt, schuld, schaamte en onvermogen. Vaak is het aangrijpend en ontroerend, Strout kan je met een enkel zinnetje raken.

Zoals in de scène waarin Lucy zich herinnert dat ze haar moeder op haar sterfbed opzoekt, verschillende keren met haar dochters belt en haar moeder, die tot dan toe zweeg, opeens tegen haar zegt: ‘je bent veel te veel met die meisjes verstrengeld. Kijk maar uit, ze keren zich nog eens tegen je.’

Lucy is geen heilige, ze doet haar best, probeert er voor haar naasten te zijn maar kan haar karakter niet verbloemen. Dat is precies wat je als lezer zo voor haar inneemt en wellicht herkent. En Strout kan dat onnadrukkelijk, in een magistrale scène over iets schijnbaar onbenulligs, laten zien.

‘Een keer kwam er ’s nachts een herinnering boven: jaren geleden, toen William en ik met onze jonge meisjes in ons appartement in New York woonden, had ik zijn schoenen naast het bed zien staan. Ik was de slaapkamer binnengelopen om een overhemd in zijn kast te hangen en daar stonden zijn schoenen, niet zijn werkschoenen, maar de schoenen die hij buiten werktijd droeg, ze leken op bootschoenen – ik geloof dat ze zo heten – van leer, met een leren vetertje eromheen geregen. En dit herinnerde ik me: ze stonden me tegen, de manier waarop ze zich zo duidelijk naar de voeten van mijn man hadden gevormd, het feit dat de rechterschoen iets opzij helde. Ze stonden me tegen, de schoenen van mijn echtgenoot.’

Groots schrijven over alledaagse dingen – dat is wat Elizabeth Strout doet.

Etty_187

Ine over Etty Hillesum van Judith Koelemeijer

Een boek van ruim 500 pagina’s, terwijl ik helemaal geen dikke boeken wilde lezen. Toch heb ik het in de afgelopen weken ademloos uitgelezen. Ooit had ik een vergelijkbare ervaring, 21 jaar geleden, ik was nog uitgever, toen ik met het manuscript van Het zwijgen van Maria Zachea op de bank ging zitten en alle gevoel voor tijd vergat.

Het boek is weer van Judith Koelemeijer, maar ditmaal gaat het over Etty Hillesum (1914-1943), die zelf een vuistdik dagboek schreef dat wereldwijd werd vertaald en gelezen en dat ik als twintiger pagina voor pagina heb verslonden.

Etty Hillesum woonde vlak bij waar ik geboren ben. Ze ging naar de school waar ik 46 jaar later ook naartoe ging, keek naar dezelfde IJssel en zocht net als ik vaak haar toevlucht in de bibliotheek.

Ik mocht de drukproef van het verhaal van haar leven lezen, als ik beloofde dat ik niets over de inhoud zou verklappen tot de verschijningsdatum, 20 september. Alleen dit kan ik erover zeggen: ik denk dat deze voortreffelijke biografie voor velen het boek van het jaar zal worden.

Gelukkig kunt u het nu zelf lezen.

honger 185

Ine over Honger van Knut Hamsun

‘De mensen die ik tegenkwam, ach, lichtjes wiegend met hun opgewekte hoofden gingen ze als door een balzaal dansend door het leven. In geen enkel oog zag ik verdriet, op geen enkele schouder drukte een last.’

Een boek dat je raakt, verrast en vermaakt. Ik was ernaar op zoek en kon het maar niet vinden. Tot ik Honger van de Noorse schrijver en Nobelprijswinnaar Knut Hamsun (1859-1952) las. In dit in 1890 verschenen werk, zojuist opnieuw vertaald, volgen we een man die door een stad doolt, op zoek naar eten en een plek om te slapen. Hij wil schrijven, maar wordt beheerst door een knagende honger, die zijn lichaam en geest verzwakt en hem soms ook verrassend helder maakt.

Als hij nu maar één meeslepende gedachte kreeg die hem helemaal vervulde en hem woorden in de mond legde, verzucht hij in een lange monologue intérieur. Dat hij zonder enige inspanning een stuk zou kunnen schrijven waarin alles op zijn plaats zou vallen. Een artikel dat hij aan de krant zou kunnen aanbieden en dat hem geld zou opleveren. Maar het schrijven lukt niet. Honger drijft hem telkens weer de stad in, op zoek naar iets wat hem uit zijn benarde situatie kan redden. ‘Er ontstonden rotte plekken in mijn innerlijk, zwarte schimmels die zich steeds verder uitbreidden.’

Eén ding kan hij absoluut niet en dat is om hulp vragen. Elke uitgestoken hand negeert hij, hij liegt over zijn deplorabele toestand. Telkens bedenkt hij weer iets nieuws om aan geld te komen en gaat hij vastberaden op pad. En telkens weer stoot hij zijn neus.

Naarmate het verhaal vordert ga je steeds meer met hem meeleven, je hoopt dat hij eindelijk verlossing vindt, je gunt het hem, je wilt hem door elkaar schudden en roepen: zeg in godsnaam wat er aan de hand is, vraag om hulp!

Maar als hij dat uiteindelijk doet, twee keer zelfs, wordt hij keihard afgewezen en raakt hij nog meer gedeprimeerd. ‘Nu had ik me ineens verlaagd tot je reinste bedelarij. Ik was nu echt diep gezonken.’

Gaandeweg krijg je steeds meer sympathie voor deze grillige, slimme en soms ook naïeve man, die goed wil doen maar telkens de verkeerde keuzes maakt. Als hij bij toeval eens wat geld heeft, propt hij zich vol met misselijkmakende biefstuk en geeft de overgebleven centen daarna gauw aan iemand anders. ‘Het was heerlijk om weer blut te zijn.’

In vier hoofdstukken laat Knut Hamsun je tot op het bot voelen hoe het is om honger te lijden. Vooral de vertelstem maakt het boek onweerstaanbaar. Zijn toon is soms helder en realistisch, dan weer grappig, gek en impulsief, loopt soms over van zelfmedelijden en extase en is dan weer verrassend nuchter, relativerend en vol zelfspot.

Wonderbaarlijk hoe je van het meest basale – je dagelijks brood – zulke grootse en meeslepende literatuur kunt maken.

Op de informatieve website Noordse literatuur van Frans van der Pol uit Eefde lees ik dat Hamsun een avontuurlijk leven had. Hij was schoenmaker, marskramer, hulpveldwachter, onderwijzer, steenhouwer, houthakker, journalist, landarbeider, winkelbediende, tramconducteur.

Hamsun schreef meer dan veertig boeken. Zijn werk had grote invloed op de Europese en Amerikaanse literatuur en inspireerde auteurs als Kafka, Joyce, Hemingway, Woolf en Knausgård. Henry Miller zei: ‘Eigenlijk heb ik mijn hele leven alleen maar geprobeerd hem te imiteren, kon ik maar zo schrijven zoals hij.’

In de Tweede Wereldoorlog collaboreerde Hamsun met de nazi’s en na afloop werd hij veroordeeld wegens landverraad. Aan het eind van zijn leven was hij weer bijna net zo arm als toen hij Honger schreef. Hij stierf in 1952 op zijn boerderij, 92 jaar oud.

Inschrijven nieuwsbrief