Nieuwsarchief
Eerdere favorieten
Wat las...?
Eerdere leesclubs
Eerdere beroepslezers
Eerdere Jonge lezers
Eerdere grepen uit de geschiedenis
Eerdere winkelverhalen
Eerdere meesterwerken
Eerdere gedichten
Eerdere kunst van...
Eerdere schrijftips
Eerdere beroepslezers
Postbezorger Ruud van der Heijden
Laatst op de IJsselbrug wist ik waarom ik postbezorger ben: ik wil de wolken zien! Ik heb in mijn leven veel beroepen gehad, maar dit is echt een droombaan. Ik ben de hele dag buiten – in deze pandemische tijden een geschenk – en de meeste mensen die ik ontmoet zijn ontzettend aardig. En het allerbelangrijkst: ik ben vrij. Ik verhuur niet mijn gehele bovenkamer aan mijn werk. Misschien is dat de reden dat veel van mijn collega’s net zulke fanatieke lezers zijn als ik.
’s Avonds leef ik in mijn bibliotheek. Vaste kost is op dit moment De verdwijnende hemel van H.W. von der Dunk, een bijna elfhonderd pagina’s tellende cultuurgeschiedenis over het Europa van de twintigste eeuw. Razendknap schetst hij de overstelpende hoeveelheid stromingen en gebeurtenissen die deze periode zo interessant maken. Geen gestolde kennis zoals de Winkler Prins op een kleedje met wat droogbloemen ernaast, maar levendige, licht ironische geschiedschrijving die hongerig maakt naar meer. Heeft Von der Dunk het bijvoorbeeld over de componisten van de Tweede Weense School, dan duik ik meteen in mijn cd’s om mij daar nog wat verder in te verdiepen. Dat sneeuwbaleffect treedt altijd op bij mij. Lees ik bij Adrian Goldsworthy over Hannibal, dan trek ik Flauberts Salammbô weer eens uit de kast om vervolgens via Hella Haasse uit te komen bij Yourcenar. Ik zou niet eens meer een andere baan kunnen hebben!
Interview en foto: Jacinthe Sykora
Predikant Els Diepeveen
‘Als predikant ben ik altijd bezig om wat ik in de grondtekst lees naar het nu te vertalen. Vaak verwerk ik in mijn preken iets van wat ik in de krant of in een boek heb gezien. Ook gebruik ik graag poëzie, zoals het gedicht “Pasen” van Ida Gerhardt, dat ogenschijnlijk niet over Pasen gaat maar vol verwijzingen zit. Prachtig! Ik heb van haar het verzamelde werk in de kast staan, net als van onder anderen Wim Brands, Rutger Kopland en Willem Wilmink.
Sinds 1981 houd ik in een schrift een lijst bij van alle gelezen boeken. De rode draad is misschien dat ik vooral actuele titels lees. In het geweldig vertaalde Vrij van Lea Ypi, over haar jeugd en volwassenwording in Albanië, herkende ik veel van wat er nu in Oekraïne gaande is. Ook ben ik geïnteresseerd in thema’s die raken aan mijn werk. Een goede moeder van Jan van Mersbergen voerde mij terug naar mijn jaren als geestelijk verzorger op de psychiatrische afdeling van een ziekenhuis. In dit liefdevolle portret van zijn ex beschrijft hij zijn gevoel van onmacht wanneer de hulpverlening ondanks alle goede bedoelingen faalt. Uiterst indringend vond ik Confrontaties van Simone Atangana Bekono over de zwarte Salomé die in een jeugddetentiecentrum terechtkomt. Ontzettend goed geschreven voor zo’n jonge vrouw. Dit boek had ik overigens nooit gelezen als mijn man er niet mee was gekomen; het omslag sprak mij niet aan. Omgekeerd viel ik onmiddellijk voor De onzichtbaren van Roy Jacobsen, met een taal zo kaal als het Noorse landschap dat hij beschrijft. De rust van dit soort natuurboeken biedt afleiding van mijn soms veeleisende werk. Maar wat zal ik het missen als ik in juni met emeritaat ga! De gedachte aan alle verhalen die onze Martinuskerk in de duizend jaar van zijn bestaan voorbij heeft zien komen, is duizelingwekkend: “Dit huis van hout en steen (…) waar nog de wolk gebeden hangt, van wie zijn voorgegaan,” vind ik een van de mooiste strofen uit ons Liedboek.’
Interview en foto: Jacinthe Sykora
Kapper Marco Jansen (4 Your Hair)
‘Al heel vroeg wist ik dat ik kapper wilde worden. Ik geniet ontzettend van de gesprekken die ik tijdens het knippen heb en vaak gaan die ook over boeken. Van mijn klanten krijg ik soms de beste tips. Toen ik laatst over mijn vakantie naar Toscane vertelde, wees iemand mij op Klein reismozaïek van Hella Haasse, een mooi verslag van haar reizen naar Rome, Siena en Florence. Dan trek ik even een sprintje naar de overkant om te kijken wat voor een boekje dat is. Ik ben heel impulsief in mijn aankopen; hoor ik van iemand iets over familiesystemen, dan haal ik meteen De fontein, en pak ook nog even de gedichten van Rumi voor mijn Turkse schoonzoon mee.
Voor mijn werk als haarstylist put ik veel inspiratie uit luxe koffietafelboeken, zoals de catalogus van modeontwerper Tom Ford met werk voor Gucci en Yves Saint Laurent.
Er liggen trouwens ook de nodige kookboeken bij mij thuis, zoals Just Cook-it van Sergio Herman of de boeken van Ottolenghi. Ik heb ooit een koksopleiding gedaan en sta nog steeds graag in de keuken, al pakt dat niet altijd even goed uit. Als de ingrediënten te veel gedoe geven, houd ik het liever bij wat bladeren op een lome zondagmiddag.
Erg blij ben ik met mijn exemplaar van Tat Tvam Asi van A.L. Snijders; dat ligt nog altijd op mijn nachtkastje. ‘Voor de beste kapper van Zutphen’ schreef hij voorin, de laatste keer dat hij bij jullie signeerde. Ik woon al mijn hele leven in de Achterhoek en in zijn zkv’s herken ik de rust en de eenvoud van deze streek. Hij beschikt over de gave om simpele dingen bijzonder te maken. Je zou het misschien niet zeggen, maar ook dat past bij mijn karakter.’
Interview en foto: Jacinthe Sykora
Chef-kok Bert Verheij (Fine Food Factory)
Nog iedere dag prijs ik mezelf gelukkig dat ik na mijn rechtenstudie geen advocaat maar kok ben geworden. Als chef ben je toch een beetje de minstreel van de horeca omdat je echt iets schept. Op dit moment lees ik Dirt, waarin de Amerikaanse journalist Bill Buford verslag doet van zijn ervaringen als koksmaatje in de Franse culinaire hoofdstad Lyon; al net zo begeesterend en eetlustopwekkend als zijn eerder verschenen Heat.
In de zomermaanden duik ik in mijn bibliotheek met kookboeken om nieuwe inspiratie op te doen. Het Grand Livre de Cuisine van Alain Ducasse is nog altijd mijn bijbel. Als ik bij een collega-chef-kok goed gegeten heb en hij of zij heeft een boek geschreven, dan neem ik dat graag mee. Wil ik deze herfst iets met eekhoorntjesbrood doen, dan blader ik her en der wat, laat alle ingrediënten door mijn hoofd gaan en uiteindelijk ontspruit er een mooi idee voor een gerecht.
Op maandag, als mijn weekend begint, heb ik tijd voor ander leesvoer. In deze woelige tijden grijp ik veel terug op klassiekers, die vaak verrassend actueel blijken. Zo beschrijft Huysmans in Tegen de keer ijzersterk hoe het nastreven van materiële zaken uiteindelijk tot diepe wanhoop leidt. Het werk van Reve, van wie ik alles heb gelezen – Bezorgde ouders zelfs meerdere keren – is dan een welkome troost. Een stylist pur sang, met op iedere pagina een goede grap, kom daar nog maar eens om. Hoewel, ik kijk ook al uit naar de vertaling van Anéantir, ongetwijfeld weer meesterlijk vertaald door Martin de Haan. Houellebecq is een geniaal chroniqueur van de moderne tijd – zijn werk bijt, schuurt en is altijd relevant. In Serotonine beschrijft hij heerlijk ironisch hoe er tegenwoordig veertien verschillende soorten humus in de supermarkt liggen. Fictie prikkelt mijn nieuwsgierigheid en dat is belangrijk bij het koken. Als je denkt dat je alles wel gezien hebt, ben je ongeschikt geworden voor dit vak.
Interview en foto: Jacinthe Sykora
Boeddhistische non Tenzin Chödron
Mensen denken soms dat je maar wat op een kussentje zit te mediteren, maar als boeddhist sta je juist met je poten in de modder. Chödron betekent ‘Licht van Dharma’; ik wil graag als een klein lampje voor anderen zijn. Voordat ik op mijn 45e non werd, heb ik jarenlang vrijwilligerswerk gedaan voor twee vrouwenkloosters bij Dharamsala, maar inmiddels woon ik alweer een hele tijd in Nederland. Als non heb je vaak een soort praatpaalfunctie en dat kan overal, ook in de supermarkt.
Literatuur is voor mij een proeftuin van het leven; angst, verdriet, pijn, liefde, alles komt aan bod. In wezen gaat het over dezelfde vragen als in de boeddhistische geschriften die ik bestudeer, zoals Brief aan een vriend. In deze tekst uit het begin van onze jaartelling legt de Indiase filosoof Acharya Nagarjuna de leer van Boeddha uit aan een drukbezette koning, die zich afvraagt wat hij voor zijn onderdanen kan betekenen. Ontroerend en uiterst toepasbaar op ons eigen leven. Ook een aanrader is het in maart verschenen Wie heeft die strontkar besteld? En andere boeddhistische verhalen over geluk, waarin de monnik Ajahn Brahm humoristisch over zijn dagelijkse belevenissen vertelt.
Ik geef niet veel om materiële zaken, maar heb wel altijd stapels boeken. Het liefst lees ik romans over andere culturen waarin persoonlijke verhalen versmolten raken met de grotere geschiedenis, zoals het indrukwekkende Bloemen van steen van Ilaria Tuti. In dit waargebeurde verhaal ontdekken de Draagsters, de vrouwen die tijdens de Eerste Wereldoorlog in de Alpen soldaten van voedsel en munitie voorzagen, gaandeweg dat de vijand in wezen niet veel van hen verschilt. Diepe bewondering heb ik voor Kader Abdolah. Toen ik Farao van de Vliet uit had, een schitterend boek over ware vriendschap en mededogen, heb ik hem een bedankje geschreven. ‘Ik zal uw naam onthouden’, schreef hij terug. Een enkele keer laat ik me zo meeslepen door een boek dat ik tot in de vroege uurtjes lig te lezen. Maar ja, zonder die nieuwsgierigheid was ik ook nooit non geworden.
Interview en foto: Jacinthe Sykora
Lerares Nederlands Dietske van den Berg-Geerlings (Eligant Lyceum)
‘Ik ben een trage, stille lezer. Als kind las ik niet veel, ik schreef liever. Maar in de vierde klas van de middelbare school werd ik gegrepen door Vasalis. Mijn leraar Nederlands gaf me een bundeltje, en ik voelde me vereerd dat hij dit speciaal voor mij had uitgekozen. Wat me aansprak bij Vasalis is dat ik haar gedichten niet meteen begreep, dat raadselachtige vond ik mooi. En zo is het ook gebleven in mijn verdere tocht door de literatuur: ik houd van de verbeelding, het als lezer zelf mogen invullen van de betekenis. Als alles wordt uitgelegd dan slaat het dood.
In mijn lessen gebruik ik graag teksten die een gesprek openen. Bij mijn eerste kennismaking met een klas schrijf ik altijd deze regel van dichter Babs Gons op het bord: Ga terug naar je eigen land. Leerlingen schrikken ervan en dan heb je meteen een gesprek. Babs Gons keert de betekenis van deze regel meesterlijk om en laat zo de kracht van poëzie zien in een maatschappelijke context.
Ook Stefan Hertmans is een inspiratiebron. In Verschuivingen snijdt hij grote onderwerpen aan, zoals migratie en klimaat. Door met elkaar over zijn teksten te praten, kom je nader tot elkaar en voorkom je polarisatie. Sommige jongens zijn moeilijk te enthousiasmeren voor literatuur, maar Hertmans vinden ze vaak interessant. Lezen is zó belangrijk voor leerlingen, het werkt door in alle aspecten van hun leven.
Voor mij was lezen altijd hard werken. De ervaring van het gelezen hebben, was belangrijker (en fijner) dan het lezen zelf. Dat houd ik mijn leerlingen ook altijd voor als ze worstelen met hun concentratie: de beloning komt als je het boek uit hebt.
Drie jaar geleden, ik zat al 23 jaar in het onderwijs, heb ik hierin een bijzondere ontwikkeling doorgemaakt. Ik was altijd bang voor dikke boeken, maar Proust heeft mij over die angst heen geholpen. Ik ben gewoon in deel 1 van Op zoek naar de verloren tijd begonnen en elke keer haalde ik weer een nieuw deel en las ik verder. Het was de cadans van zijn taal, het cyclische en universele van de inhoud dat maakte dat ik voor het eerst écht plezier aan het lezen beleefde.’
Interview en foto: Ine Soepnel
Rechter Ludo Goossens
Mijn grote geluk is dat ik uit een gezin kom waar graag en veel werd gelezen. Bovendien was mijn leraar Nederlands de vermaarde Fernand Lodewick, die met zijn leerboeken generaties middelbare scholieren kennis liet maken met de Nederlandse letterkunde. Hij bracht zijn liefde voor poëzie op mij over; op de geboortekaartjes van mijn beide kinderen staat een gedichtje van de Maastrichtse Pierre Kemp, een van Lodewicks favoriete dichters.
Als puber verslond ik al De stille don van Sjolochov uit de collectie Russische literatuur van mijn vader en ergens ben ik nog altijd dezelfde romantische ziel. Tegelijkertijd zit ik in een hard vak. Vanaf mijn allereerste baan bij het Pieter Baan Centrum is mijn hart altijd het meest uitgegaan naar het strafrecht; dat gaat – net als een groot deel van de literatuur – over menselijke verhoudingen en hoe die soms vreselijk kunnen ontsporen. Of je aan de goede kant van het lijntje blijft berust vaak op toeval. Een goede rechter durft zich open te stellen, op intellectueel maar juist ook op emotioneel vlak, en het lezen van literatuur heeft mij daarbij enorm geholpen. Ik ben een groot bewonderaar van de psychologische romans van Julian Barnes en Bernhard Schlink, net als ik jurist – zijn nieuwste roman De kleindochter is een aanrader. Maar de allermooiste roman van de afgelopen tien jaar is De herinnerde soldaat van Anjet Daanje. Daar zit alles in: de diepe sporen die de Eerste Wereldoorlog heeft achtergelaten in de geschiedenis van België, de vraag wat identiteit is en onze voortdurende diepe angst om die te verliezen.
De afgelopen twaalf jaar heb ik als voorzitter van het Schadefonds Geweldsmisdrijven stapels vakliteratuur gelezen over de vraag hoe je recht kunt doen aan slachtoffers van (seksueel) geweld. Ook hier heb ik ervaren dat het helpt als je tijdens de vaak verpletterende gesprekken met deze mensen je eigen gevoel kunt laten zien. Het mooie van poëzie is dat het appelleert aan je zachtere kanten en je op een andere manier naar de werkelijkheid laat kijken. Een enorm talent van de laatste jaren vind ik Marieke Lucas Rijneveld; buitengewoon indrukwekkend hoe hij dwars door de beschadiging heen een traumatische jeugd in zulke prachtige literatuur weet om te zetten.
Interview en foto: Jacinthe Sykora
Politieman Jan Nap
‘Literatuur is onontbeerlijk in de lesprogramma’s die ik als adviseur bij de Politieacademie voor de politietop maak. Het klinkt misschien vreemd, maar de politie is de gevaarlijkste organisatie van het land: een agent is dienstbaar, maar draagt ook een wapen en handboeien. Als leidinggevenden moeten we ons steeds opnieuw afvragen: wat is goed politiewerk? Daarom praat ik veel met wijkagenten en loop ik geregeld mee op straat. Iedere agent krijgt onherroepelijk te maken met de schaduwkanten van het leven; vechtpartijen, vermiste kinderen, uithuisplaatsingen. Probeer dan maar eens altijd het goede te doen. Politiewerk is moerassig en tunnelvisie of gevoelens van machteloosheid liggen altijd op de loer.
Fictie is hét middel om ‘rekoefeningen’ te doen: het leert je om rijker waar te nemen en je te verplaatsen in de ander. Frank Westerman zegt in Stikvallei “Dit zijn de feiten, maar wat is er gebeurd?” Bestuurders zijn drukke mensen dus ik ben meestal op zoek naar dunne boekjes. De weg van de mens van Martin Buber is mijn favoriet. In deze chassidische verhalen laat Buber zien dat iedereen altijd en overal een unieke bijdrage kan leveren en dat de wereld iets mist als we dit niet doen. Maar ook een roman als Apeirogon van Colum McCann, toch een dikke pil, maakt veel indruk. Over dit boek dat vanuit een oneindig aantal perspectieven het verhaal vertelt van een Joodse en een Palestijnse vader die beiden hun dochter verliezen, wordt vaak nog lang nagepraat.
Toen ik in 2013 Ester Naomi Perquin – destijds dichter des Vaderlands – vroeg om over de alledaagse werkelijkheid van het politiewerk te schrijven, was er aanvankelijk wat scepsis vanuit de top: “Is poëzie niet te elitair?” Nee dus! “Dit is de kern,” hoorde ik van politiemensen die haar bundel Lange armen hadden gelezen. Of het nu gaat om de agent uit het gedicht Zoek die een vermist meisje probeert te vinden (“Achter je rug ligt steeds de plaats waar niemand zoekt. En jij staat altijd ergens met je rug naartoe.”) of de politieman die in Terug wakker ligt omdat hij een kind niet van de verdrinkingsdood heeft kunnen redden (“Iemand zei: wie je niet redt blijft je langer bij dan hele rijen op het droge.”) – iedere agent herkent zich in haar gedichten.’
Interview en foto: Jacinthe Sykora
Wetenschapper Katinka Lünnemann
‘Literatuur en kunst zijn voor mij van levensbelang. Als jurist en socioloog doe ik bij het Verwey-Jonker Instituut al twintig jaar onderzoek naar huiselijk en seksueel geweld. Loodzware onderwerpen, maar nog altijd even fascinerend. Ik spreek voor mijn werk zowel professionals, als slachtoffers en plegers, waarbij een groot deel van de daders in hun jeugd zelf slachtoffer is geweest. Er zijn verschillende dynamieken te onderscheiden, en daarbinnen is iedere situatie net weer even anders.
Precies daar ligt het belang van fictie. Ik kan in een presentatie voor ambulante hulpverleners met cijfers strooien en roepen wat de gevolgen van een verslaving zijn, maar in een boek als Shuggie Bain van Douglas Stuart komen alle facetten van een jeugd met een alcoholistische moeder aan bod: de diepe misère, maar ook de onvoorwaardelijke liefde die de jonge Shuggie voor zijn moeder voelt. We zijn vaak geneigd hard te oordelen, maar de werkelijkheid is meestal een stuk genuanceerder. Romans kunnen helpen om een problematiek invoelbaar te maken en de complexiteit ervan te laten zien.
Diep getroffen was ik door Pleegkind van Claire Keegan, een klein maar gelaagd verhaal over een jong meisje dat tijdelijk bij een ouder echtpaar op het Ierse platteland wordt ondergebracht. Heel subtiel beschrijft Keegan hoe belangrijk het voor een kind in de knel is om te worden gezien. En hoe schijnbaar simpele dingen een wereld van verschil kunnen maken: de aandacht waarmee haar pleegmoeder haar in bad stopt, de hand die ze van haar pleegvader krijgt als ze op een avond langs zee lopen. Het deed mij denken aan mijn overbuurman van vroeger die mij liefkozend ketelbinkie noemde en bij wie ik altijd terecht kon.
Kunst is voor mij de ultieme ontspanning. Of ik nu een kunstboek doorblader of zelf een lino maak, het zorgt ervoor dat ik even niet met de ellende van anderen bezig ben, of althans op een heel ander niveau. Veel kunst gaat natuurlijk ook over leed en kwetsbaarheid, maar het geeft er tegelijkertijd betekenis aan. Neem het werk van Alice Neel, die net als talloze andere vrouwelijke kunstenaars pas laat erkenning kreeg. Een recensent vroeg zich af waarom haar portretten van (zwangere) vrouwen zo ontluisterend zijn, maar juist die rauwe eerlijkheid maakt haar schilderijen levensecht en grandioos.’
Interview en foto: Jacinthe Sykora
Actrice en vertaalster Ariane Schluter
‘Acteren is verhalen vertellen. In het familiedrama Augustus: Oklahoma van Tracy Letts, de voorstelling van Toneelgroep Maastricht waarmee ik nu in het theater sta, speel ik Violet, de manipulatieve, uiterst vileine moeder van het gezin. Als actrice moet ik mij in de meest duistere personages verdiepen, met mededogen en zonder hen te veroordelen. Literatuur is daarbij een onuitputtelijke bron van inspiratie.
In haar roman De grote cirkel (vertaald door Lucie Schaap en Marion Drolsbach) geeft Maggie Shipstead een geestige inkijk in de wereld van Hollywood. Haar genuanceerde beschrijving van de actrice Hadley Baxter, die zich voor een filmrol volledig in het leven van luchtvaartpionier Marian Graves stort, getuigt van groot psychologisch inzicht. Veel bewondering heb ik ook voor het werk van Marijke Schermer (Liefde, als dat het is) en Jaap Robben (Birk). Maar het meest heb ik misschien nog wel van de boeken van Jonathan Franzen geleerd. Kruispunt, in de weergaloze vertaling van Peter Abelsen, was na De correcties weer een nieuw hoogtepunt. Met scherpe blik toont Franzen de verschillende gezinsleden in al hun onzekerheid, bekrompenheid, grootsheid, eigenwaan en hartverscheurende tragiek. Die binnenwereld is waar ik naar op zoek ben; het gaat mij om levens, niet per se om de plot.
Juist wat niet gezegd wordt, is vaak van groot belang. Hoe suggereer ik als actrice de gevoelens die onder de woorden schuilgaan? Dichters weten dat onbenoembare als geen ander te vatten. Een recente ontdekking is Virgula van Sasja Jansen. “Ik schrijf je omdat je in mijn ooghoek bungelt,” zo richt ze zich tot de komma, die in deze bundel veel meer dan een simpel leesteken is. Op mijn zeventiende ontdekte ik het werk van Gorter, Achterberg en Nijhoff. Snikkend schreef ik versregels van Kopland op de muur van mijn kamertje. Die muzikaliteit, die klanken, dat ritme; daar is mijn liefde voor taal begonnen.
Het voelde dan ook als een logische stap om te gaan vertalen. Ik begon met toneelteksten, maar inmiddels heb ik meerdere romans vertaald, zoals Daddy van Emma Cline en Winteren van Katherine May. En zelfs de graphic novel Cassandra Darke van Posy Simmonds, over een egocentrische Londense kunsthandelaar, een meesterlijk personage dat zich uitstekend voor een verfilming leent. Of ik nu speel, lees of vertaal, uiteindelijk komt het allemaal op hetzelfde neer: denken met andermans hoofd.’
Interview en foto: Jacinthe Sykora